Trauma, triggers, en je grenzen bewaken, Deel 2

Vorige week  deelde ik een gebeurtenis met een dronken vrouw en hoe ik op haar reageerde. Deze week vertel ik over hoe ik die reactie verder onderzocht.

‘Zullen we eerst een grounding doen of wil je meteen beginnen?’ Mijn collega vroeg het me lachend. We hadden al twee sessies achter de rug en nu was het haar beurt om therapeut te zijn, dit keer met mij als cliënt. Ik had nog niet helemaal bedacht wat mijn intentie voor de sessie was en welke lastige situatie ik verder wilde uitdiepen via Compassionate Inquiry (CI). Een grounding leek me een goed idee; de stilte ervan had al vaker tot mooie inzichten geleid.
Ik sloot mijn ogen en gaf me over aan haar stem. Het duurde maar twee of drie van haar zinnen en toen wist ik het: de situatie met de dronken dame die me omhelsde en zoende – daarover zou mijn sessie vandaag gaan. Meer inzicht krijgen in wat daar eigenlijk was gebeurd – dat was mijn intentie.

Het is met CI de bedoeling dat we snel afdalen in onze lichamelijke ervaringen, maar ik had even tijd en tekst nodig om mijn collega de context uit te leggen. Ik vertelde het verhaal en hoe ik walgde van het idee dat ze me zou omhelzen. Dat woord pikte ze terecht op – walging is een krachtige emotionele ervaring. Ze vroeg me hoe dat voelde, walging. Ik tastte met mijn gedachten mijn lichaam af, dacht terug aan de bewuste avond. ‘Ik werd er misselijk van. Zelfs als ik het nu vertel, zou ik willen kotsen’, antwoordde ik. ‘Kunnen we even bij dat gevoel blijven?’ We zijn beide CI-student; ook ik ken de vragen, en ik weet wanneer je ze ongeveer kunt verwachten, maar toch… als je in de cliëntrol zit, is het anders. Voor de cliënt verschijnen de vragen die je als therapeut het beste kunt stellen of die je als observant graag wilt zien komen, soms tóch als een verrassing. En soms is de vraag zelf geen verrassing, maar is het gevoel dat gepaard gaat met het waarnemen van de lichamelijke sensatie dat wél. Die waarneming is soms echt intens, confronterend, schokkend. Dat was ook nu het geval: ik voelde nu haast meer walging dan op het moment zelf, toen ik overrompeld was en alleen maar dacht aan hoe ik de situatie optimaal kon ‘managen’ zonder er een toestand van te maken, daarmee een verantwoordelijkheid op mijn schouders nemend die daar niet thuishoorde. Zij drong zich immers aan mij op, niet andersom.

We bleven een poosje bij de walging en al snel realiseerde ik me dat deze walging niet over deze vrouw ging, maar over een andere vrouw – over mijn moeder. Zij was jarenlang een soort verborgen alcoholist. Ze loog tegen mij over of ze gedronken had. Pepermunt en goedkope eau de toilette werden ingezet in een poging de odeur van alcohol en nicotine te verdoezelen. In combinatie met kleding die doortrokken was van de stank van verschaalde sigarettenrook resulteerde dat in een geurenbouquet dat ik na verloop van tijd niet meer kon verdragen en dat jaren later, als ik het ergens waarnam, via associatie het hele palet aan ellende opriep. Als ik bij mijn moeder alcohol meende te ruiken, ontkende ze het meestal. Dan zei ze dat het de medicijnen waren of ze verzon iets anders.

Tijdens onze CI-sessie herinnerde ik me bovendien een situatie waarin we midden in de nacht terugkwamen van het bezoek aan een stel kennissen van mijn ouders. Ze hadden de hele avond beneden zitten klaverjassen met z’n vieren, terwijl mijn zusje en ik samen met de twee zoons van het stel boven films keken en chips en ijsjes aten. Als we zachtjes deden, zouden ze ons waarschijnlijk vergeten en mochten we extra lang opblijven. Eén zo’n avond was het weer laat geworden. Mijn zusje en ik werden op de achterbank van de auto geïnstalleerd, comfortabel in een slaapzak, zodat we de rit van een dik half uur naar huis slapend konden doorbrengen. Mijn moeder had geen rijbewijs, dus mijn vader reed altijd en ging daar verantwoord mee om. Eenmaal thuis parkeerde mijn vader op zijn vaste plek voor de deur. We werden wakker en moesten met onze slaperige koppies en rillerige lijfjes (we zullen iets van 7 en 9 of 8 en 10 zijn geweest) de auto uit. Mijn vader deed zijn stoel naar voren en liet ons uitstappen, zodat we de trap op konden lopen van de portiek van onze flat. Ook mijn moeder kwam de auto uit, maar vlak voordat ze de portiek in stapte, braakte ze op de stoep voor onze flat alles eruit wat er die avond in was gegaan – naast de hapjes vermoedelijk heel veel sherry of vermout, dé drankjes in die tijd, met voldoende alcohol om beroerd van te worden als je er een hele avond mee doorhaalt.

Ik schaamde me; wie zou hier morgenochtend getuige van zijn, van zo’n vieze plek op de stoep, vlak naast de auto, vlak voor de voordeur? Dat hoorde niet, zo voelde ik. Kotsen is tot daar aan toe desnoods; daar kun je niet altijd wat aan doen, maar op de stoep voor de voordeur, na een avond uit?! Ik doorgrondde niet alles, maar als jong kind vond ik dit zeker niet in orde. Ik heb er, terugdenkend, een gevoel bij dat ook mijn vader zich schaamde en ook dat hij boos was, hoewel hij niks zei. Ik weet niet hoe het is afgelopen die nacht, of één van beiden nog naar beneden is gegaan om er bijvoorbeeld een emmer water overheen te gooien. Wel had mijn vader jarenlang maagproblemen: hij had te veel geslikt wat hij niet te verteren vond, denk ik.

Dat drinken van mijn moeder was dus niet pas een ding toen ik volwassen, getrouwd en moeder in mijn eigen gezin was. Dat was vast en zeker al ouder, al weet ik niet zeker of het die keer een incident was, of een voor ons zichtbare gebeurtenis in wat ook toen al een patroon kan zijn geweest. Hoe dan ook had het tot gevolg gehad dat ik mij decennialang verre zou houden van alles wat mogelijk tot een ongecontroleerde staat van zijn kon leiden: geen overvloed aan alcohol, geen sigaretten, geen drugs, geen wiet – meer algemeen: geen al te dolle uitspattingen. Ik zou me niet als een experimenterende puber lekker vrij en onbezonnen laten gaan, maar mezelf in bedwang houden: geen toestanden, geen drama, geen gênante vertoningen.

Over vastberadenheid gesproken: ik zou voor mezelf en zeker later voor de kinderen niet een situatie creëren waarin ze bijvoorbeeld door winkelpersoneel in de stad zouden worden aangesproken met de opmerking: ‘Joh, ik vind het heel vervelend, maar mijn personeelsleden zeggen soms tegen elkaar van kijk, daar komt die dronken vrouw weer aan, maar dat is jouw moeder…’ Wat kon ik eraan doen? Ja, ze was mijn moeder en nee, ik was niet verantwoordelijk voor haar gedrag en ja, ik had geprobeerd er wat tegen te doen en nee, dat was totaal niet gelukt en ja, ik vond het totaal waardeloos dat ik niet trots op mijn moeder kon zijn, zoals andere kinderen in de klas. En ‘waardeloos’ was een complex begrip: ik was intens verdrietig, maar ik was ook gewoon hartstikke boos. Waarom maakte ze er zo’n puinhoop van? Waarom was ze er niet voor ons? Waarom zoop en rookte ze zo veel, hoewel ze er niet gelukkig van werd? Er was veel verwarring, verdriet, teleurstelling, woede, en ja, ondanks alles ook heel veel vastberadenheid en zelfbeheersing, overlevingsdrang en dapper doorzettingsvermogen.

Volgende week deel ik het verdere verloop van de sessie en mijn opgedane inzicht.

Trauma, triggers, en je grenzen bewaken, Deel 1

Het overheerlijke toetje was op; het feest liep ten einde, toen ze op me afkwam en me met een dubbele tong toesprak: “Je zei een paar dingen die me niet bevielen…” Ze aarzelde, richtte zich tot de man naast me met de vraag hun gedeelde eigen taal om te zetten naar woorden die ze in het Engels zelf niet kon vinden en vervolgde: “Ik vond het niet okay, maaarrr…” Ze pauzeerde en maakte een weids gebaar met haar rechter arm: “Ik vergééf je. Echt, ik vergeef je!” Ze zocht mijn ogen en wachtte op hoe ik haar woorden in ontvangst zou nemen. Ze keek verwachtingsvol en leek op mijn dankbaarheid te rekenen. Ik was perplex en zei: “Okay…?” Ik had geen idee hoe het verder zou gaan en wat er nog meer zou komen. “Dus!” Haar stem streefde naar vastberadenheid, maar de dubbele tong en lange uithalen bleven: “Dus! Ik hou van je en ik wil je een knuffel geven!” Ze pakte me beet, me min of meer dwingend om op te staan en haar knuffel in ontvangst te nemen. Ik was overdonderd en vond het raar wat ze deed, zeer impertinent bovendien. Ik had helemaal geen zin in een beschonken knuffel van haar en ik zat evenmin te wachten op haar vergiffenis, maar dat zei ik niet. Ik glimlachte en stond als aan de grond genageld.

In een flits dacht ik terug aan de dag ervoor. Ze had bij mij in de rij gezeten in het publiek, ik op de derde stoel vanaf de zijkant, zij op de vijfde, en ze had zich met klem aan me voorgesteld. Na de pauze kwam ze te laat terug (de spreker was alweer van start gegaan) en wurmde ze zich tussen onze stoelen en de rij voor ons door. De ruimte was beperkt, gevuld met neergezette handtassen, rugzakken en goodie bags. Op de over elkaar geslagen benen rustten notitieblokken waarin aantekeningen werden gemaakt over vroegkinderlijk trauma, compassie, heling en zelfreflectie. Ze ging zitten en keek met een frons om zich heen. Ze nam royaal plek in en zat, anders dan in het eerste deel van de ochtend, wat bekneld. In de pauze was er namelijk een stoel aan de rij toegevoegd. Ik had de organisatie laten weten dat mijn collega helaas verlaat was en bij aankomst waarschijnlijk graag naast me zou willen zitten. Ik vroeg hoe we dat zouden kunnen regelen en de organisatiedame liep met me mee naar voren. Ze keek, liep naar achteren, kwam met een extra stoel terug en herschikte de rij een beetje. Ik was haar, omwille van mijn collega, dankbaar voor deze praktische aanpak en hoopte dat mijn collega snel zou kunnen aanschuiven.

De stoelen waren hierdoor echter ietsje dichter op elkaar komen te staan en dat wreekte zich nu: de rijgenoot voelde dat ze minder bewegingsruimte had en raakte geïrriteerd. Rusteloos beklaagde ze zich bij deze en gene om haar heen, waaronder ik. Ik fluisterde dat het kwam door de extra stoel. De blik in haar ogen werd feller, de energie die ze uitstraalde werd heftiger. Ze draaide, wiebelde, blies, hijgde, zuchtte en kreunde en eiste toen met meer volume een oplossing. Ik werd er ongemakkelijk van; iedereen zat, net als ik, met aandacht naar de spreker te luisteren en ik ervoer de situatie als verstorend. Aangezien we op de derde rij zaten, begon ik me bovendien bezwaard te voelen richting de spreker. Ik keek opzij; de mensen naast me hadden de ogen op hem gericht. Ik wilde ze niet afleiden en zag geen kans iets te ‘organiseren’ met die stoelen. Ik keek haar aan: “Als je wat eerder was gekomen, hadden we misschien wat kunnen schuiven, maar ik zie daar nu geen mogelijkheid toe…” Dat viel verkeerd. Haar mond verstrakte; haar ogen spoten vuur en ze draaide haar hoofd van mij af.

Later op de dag stond ze ergens achter me in de rij voor het signeren door de schrijver. Vlak voordat degene voor mij aan de beurt was, werd ons verzocht terug te keren naar onze plaatsen. We besloten de volgorde van de rij te onthouden en bij de volgende signeersessie opnieuw onze beurt af te wachten. Die beurt kwam, maar de boze dame drong zich naar voren in de rij om iedereen die vanaf de zijkant instroomde voor een handtekening, weg te sturen en hun uit te leggen dat achter aansluiten de bedoeling was. Nu ze toch al vooraan stond, probeerde ze van die plek gebruik te maken om haar eigen handtekening te scoren, hoewel wij met wat anderen rustig stonden te wachten. Ik maakte haar erop attent dat ze niet meer op de juiste plek in de rij stond. Ook dat viel niet goed en na afloop van de dag wilde ze met mij het gesprek aangaan over één en ander. Ik had inmiddels besloten dat ik er geen energie in wilde steken. Een deel van de dag was gewijd geweest aan het belang van leren ‘nee’ zeggen als je een ‘nee’ voelt. Dit leek me een goede mogelijkheid om weer te oefenen, dus ik zei vriendelijk: “Ik wil het er graag bij laten.” Haar gezicht maakte duidelijk dat dat als een verrassing kwam, maar ik zei het ‘firm and gentle’, zoals iemands benadering onlangs werd gekwalificeerd.

Dit alles ging door mijn hoofd, toen ze me na haar liefdesverklaring wilde laten opstaan voor een knuffel. Ik wilde weer ‘nee’ zeggen, maar zag niet hoe ik op dit moment onder haar avances uit kon komen zonder een scène te creëren. Strikt genomen en logisch bekeken lag de oorzaak van de eventuele scène natuurlijk niet bij mij maar bij haar; desondanks voelde het ingewikkeld. Mijn gedachten tuimelden over elkaar heen: “Ik wil dit niet! Ik walg hiervan! Ik vind dit verwerpelijk. Wat kan ik doen om dit op afstand te houden, om deze totaal ongewenste intimiteit op afstand te houden, kortom… om háár op afstand te houden?” Ik wist het niet, en voordat ik er erg in had, stond ik al en had ze haar armen om me heen geslagen en zoende ze me op mijn wang. Ik was geschokt en maakte me zo snel mogelijk los uit de omhelzing. Ze lachte, wauwelde nog wat en liep beneveld weg.

Even later kwam ze terug en maakte ze opnieuw statements waarmee ik niks kon. Ze wilde bovendien met me op de foto en voordat ik me kon verzetten en een stevige tegenwerping kon maken, voordat ik iets had bedacht wat ik vriendelijk doch dringend kon zeggen, was het alweer gebeurd. Ik heb de foto niet bekeken; ik kreeg ‘m niet en ik wil ‘m niet. Ze zei nog iets in de trant van dat ze blij was me te hebben ontmoet en dat ik zo bijzonder was. Ze droop aangeschoten af, en terwijl ik napraatte met iemand anders, zag ik dat ze zichzelf met Jan en alleman op de foto zette. Mijn nieuwe gesprekspartner was degene naast wie ik de hele avond aan tafel had gezeten en met wie ik een fijn gesprek had gevoerd. Ze stelde een foto van ons samen voor. We pakten elkaar beet, leunden tegen elkaar aan en lachend en klierend maakte ze een aantal selfies, die ze me de volgende dag toestuurde.

Het was echter nog niet klaar. De dronken dame kwam een derde keer naar me toe en stak nogmaals een lofdicht op mij af en hoe het wel vervelend was allemaal, maar dat we elkaar nodig hebben in de wereld en dat ze mij wilde bedanken voor hoe ik haar en haar gedrag had gespiegeld en dat ze er wat van had geleerd waarmee ze blij was. Ik was er niet zeker van dat haar cognitieve brein op dit moment werkelijk in staat was om gedegen leerervaringen op te doen of te reproduceren, maar ook nu besloot ik het erbij te laten. Ik had hier geen verantwoordelijkheid. Wel had ik gedachten over hoe datgene wat we met z’n allen overdag te horen hadden gekregen, aansloot bij het gedrag dat ze nu liet zien… en ook bij het gedrag dat ik zelf nu liet zien door geen ‘nee’ te zeggen, getriggerd te raken en mijn grenzen niet te bewaken.

Dat laatste aspect liet me niet los. Toen ik anderhalve dag later mijn wekelijkse CI-sessie had, besloot ik deze gebeurtenis in te brengen en met mijn ‘therapeut’ te reflecteren op mijn reactie. Daarover lees je volgende week meer!

Vrijheid en veiligheid om gewoon te ‘zijn’ – je ware Zelf

Min of meer out of the blue stuurde hij me een appje: “Hi Marianne, hoe is het met je?” Ik was verrast, aangenaam verrast, en was benieuwd of het bij die vraag bleef of dat er nog meer kwam. Ik was onderweg met iemand en zag geen gelegenheid om zorgvuldig te antwoorden. Dat deed ik pas vlak na middernacht, toen ik weer thuis was. Ik had die nacht nog een Compassionate Inquiry-sessie voor de boeg en wilde nog even slapen voordat die zou beginnen, maar ik wilde ook deze vraag beantwoorden; ik had het gevoel dat er meer achter vandaan zou komen en wilde daar ruimte voor creëren.

Ik liet weten het een lieve, onverwachte vraag te vinden en vertelde eerlijk hoe het ervoor staat momenteel: “Het is een intensieve tijd. Ik ben sinds februari Compassionate Inquiry-student in de professionele jaartraining. CI is een psychotherapeutische benadering waarbij zelfonderzoek in deze eerste fase de essentie is. Waanzinnig transformatief, insane amount of introspection, self-reflection, questioning habits, and so on and so forth. Ik voel me bevoorrecht te zijn toegelaten en tegelijkertijd is het ook enorm spannend en emotioneel om te ervaren wat dit allemaal gaat brengen.”

Hij was nog wakker en antwoordde: “Ik zit al jaren vast en ben toe aan een nieuwe uitdaging, maar liep de laatste jaren te veel achter mijzelf aan om een pad naar buiten te zien. Ik wilde wat anders, maar er diende zich niks aan. Alles sukkelde voort en ik zat besluiteloos te wachten op een nieuwe wending.” Ik las het met aandacht en dacht aan hem. Ik ken zijn werk en ben ervan onder de indruk. Ik realiseerde me hoezeer we ons vaak kunnen vergissen in hoe ‘goed’ het met iemand gaat. Aan de buitenkant kan het er geweldig uitzien, terwijl er van binnen allerlei vormen van verdriet, ongemak, eenzaamheid en teleurstelling zijn. Tegelijkertijd vond ik het ergens ook geweldig dat hij aan het ‘wachten’ was. In het ‘ongemak’ zitten, er gewoon mee ‘zijn’ (meer ‘human being’ dan ‘human doing’) is een kunst die niet iedereen verstaat. Het vraagt moed die niet iedereen beschikbaar heeft. De vertraging die ermee gepaard gaat, kan echter heilzaam zijn. Ze kan ons laten zien dat er wat mag of, als we werkelijk weer willen floreren, móet veranderen, terwijl we op hetzelfde moment erkennen dat we nog niet weten op welke manier en hoe en wanneer, en mét wie en wat en zónder wie en wat. Eerst maar eens te voelen dát het tijd is voor verandering is al een waardevol inzicht in zichzelf. Als je dan ook al durft uit te reiken, dan heb je al een paar enorm belangrijke stappen gezet.

Het tijdstip van onze conversatie was wat vreemd, misschien, zo na middernacht, maar soms is dat nu eenmaal het beste moment, als de duisternis ons omringt en de wereld stil is, als we even niet worden afgeleid door andere dingen, als het vreemd genoeg soms veiliger voelt om je super kwetsbaar te maken naar iemand die je vertrouwt. Dat deed hij: “Ik heb een afspraak gemaakt voor een retraite met psychedelische middelen, omdat ik denk dat dat misschien een doorbraak kan geven die ik op een andere manier niet lijk te kunnen bereiken. Verslavingen zitten me in de weg; ik val daar steeds weer in terug en kom daardoor niet verder. Er is pijn die ik alsmaar weer probeer te verdoven. Ik durfde zo lang niet mijzelf te zijn. Er waren wat mooie rolmodellen in mijn leven die me moed hebben gegeven, maar er is veel dat nog steeds in mij rondwoelt en me belemmert. Nog steeds vind ik het lastig om echt mijn draai te vinden.”

We wisselden uit over vertragen en je aanpassen aan de omstandigheden. Ik citeerde de quote van Krishnamurti: “It is no sign of health to be well-adjusted to a profoundly sick society”, dikwijls aangehaald door Gabor Maté, zeker ook in de context van zijn boek ‘De mythe van normaal’. “Wow, die wil ik op een t-shirt en een tegeltje!”, was zijn enthousiaste reactie. “Ik ga je vaker schrijven, maar nu die powernap doen, jij, voordat je straks je sessie in gaat!”

Dat deed ik, maar toen ik later die nacht weer wakker was, schoten me toch nog dingen te binnen die ik wilde delen, opties die wellicht behulpzaam zouden kunnen zijn bij het vinden van een nieuw pad. Ik appte ze, viel in slaap en werd wakker gemaakt omdat er wat op het programma stond. Toen realiseerde ik me dat ik was vergeten om het gesprek goed af te ronden: “Dankjewel voor ‘reaching out’ en voor je kwetsbaarheid – een eer om die in ontvangst te mogen nemen. I will honour it.”

De laatste tijd heb ik geregeld dit soort bijzondere gesprekken en ontmoetingen, waarbij mensen diepe, intense ervaringen delen, al hun verdediging afleggen en hardop uitspreken wat ze voorzichtig aan zichzelf aan het erkennen zijn: “Ik voelde me niet goed zoals het ging. Ik ben zoekende. Het is heftig. Ik wil mijn leven anders inrichten. Ik wil van mijn verslavingsgedrag af, maar er is zoveel pijn die ik niet verdragen kan. Ik realiseer me nu pas dat ik in mijn leven zo vaak zelf de slingers moest ophangen, dat er niemand was die dat voor mij deed. Sinds kort weet ik dat ik me als kind vaak zo intens alleen heb gevoeld.” Wat een eer, om als stille getuige die ‘precious pain’ uitgesproken te horen worden en er zonder oordeel ‘holding space’ aan te mogen bieden.

Ze grijpen me aan, al die verhalen. Ze maken me er intens van bewust hoeveel kinderen het moeilijk hebben, ook als ze niet ontsporen, ook als je het aan de buitenkant niet kunt zien, ook als ze later een voor de buitenwereld ogenschijnlijk succesvol leven opbouwen. Dan is het wel wrang om te lezen dat het kabinet vindt dat te veel kinderen psychische hulp krijgen. Hoe moeten we dat duiden? Wat zegt dat over hoe het kabinet kijkt naar de problemen van jongeren? Waar komen die volgens het kabinet vandaan? Wat is volgens het kabinet de consequentie van ‘te veel hulp’? En wat denkt het kabinet dat de gevolgen gaan zijn als die hulp steeds verder wordt teruggeschroefd, wanneer we als samenleving niet meer werkelijk tot ons laten doordringen wat het betekent voor de toekomst als jongeren zo uit balans zijn en zozeer het gevoel hebben dat ze het leven niet op de rit krijgen? Wat voor beleid gaat het kabinet ontwikkelen om dat verdrietige tij te keren?

Later die dag pakten we de gespreksdraad nog weer op. Hij zei met niet heel hoge verwachtingen de geplande retraite te willen ingaan, maar toch ook hoop te hebben op inzichten. Dat snapte ik; dat herkende ik. Ik was open geweest naar hem over mijn eigen ervaringen en vermoedelijk was dat een element in de eerlijke uitwisseling die we nu hadden. We spraken over hoe ‘verlichting’ niet eens het doel hoeft te zijn: eerst alleen maar eens meer rust en balans, een gevoel op je plek te zijn, gezien, gehoord, bemind. We spraken ook over de noodzaak van veiligheid om empathie te ontwikkelen en hoe dat niet lukt als vertrouwen ontbreekt. En vandaar kwamen we terug bij de kern, bij de oorsprong van gebrek aan empathie en vertrouwen in de wereld: bij het jonge kind dat opgroeit met ouders die zelf destijds zoveel hebben gemist dat ze de basisbehoeften van hun kind onvoldoende kunnen zien en bevredigen.

Voor nu was ons kringetje rond; binnenkort spinnen we een nieuwe draad uit – de datum is geprikt. Ik hoop dat de retraite voor hem een geweldige, koesterende ervaring mag worden en een ontwikkeling in gang zal zetten naar een gevoel van bevrijding en vrijheid. Het is hem intens gegund.

De ervaringsdeskundige, Aflevering 9 – Deze week: Hester, Deel 2

Vorige week hoorden we over het begin van het leven van Hester. Vandaag vertelt ze over haar ziekte.

Ze trouwde, werd zwanger en daarmee begon een periode met veel verdrietige, moeilijke ervaringen. De eerste zwangerschap eindigde in een miskraam. De tweede zwangerschap bracht een dochter, die een alleengeboren tweeling was. Er volgde nog een zwangerschap, die eveneens op een miskraam uitliep. Daarna werd een tweede dochter geboren, scheidden haar ouders, en kwam er nog een derde dochter, eveneens de helft van een tweeling. “Deze jongste dochter heeft daarvan nog steeds veel last. Het voelt voor haar alsof ze nog steeds op zoek is naar haar andere helft. Het wonderlijke was dat de oudste tijdens die zwangerschap zei dat ik twee baby’s in mijn buik had en ze heeft ook last gehad van het verlies van dat andere kindje. Ik vloeide, maar bleef ook zwanger, dus voor ons was de situatie duidelijk. Mijn vruchtbare jaren waren hierdoor heftig en hebben me afgemat. Bovendien had ik toen al last van TMS (Tension Mysositis/Myoneural Syndroom); ik had werkelijk altijd pijn en was, net als mijn moeder, vaak de uitputting nabij. Vervolgens werd ook mijn man flink ziek en er was, naast niet-reguliere medische behandelingen, tijdnodig voordat hij weer naar wens functioneerde. Toen onze jongste dochter 3 werd, zijn in één jaar tijd mijn beide ouders overleden. Al met al hebben we echt heel zware jaren gehad. Op een gegeven moment bleek ook dat ik, naast mijn pijnklachten, een zware toxische belasting had. Ik denk dat ik als kind al emotioneel uitgeput was en dat mijn overlevingsdrang en de spirituele kennis die ik al had, mij door mijn crisis heen hebben gesleept.”

Met deze term ‘crisis’ verwijst ze naar haar ziekte van vijf jaar geleden. Na de eerste miskraam kreeg ze van vrienden een boek over spiritualiteit dat haar een gevoel van ‘thuiskomen’ bezorgde en dat aanzette tot meer verdieping op dat vlak. “Vanaf toen heb ik als een soort hongerige ziel gelezen, gelezen, gelezen, ook al dacht ik na de middelbare school dat ik dat nooit meer zou doen! In spiritualiteit en creativiteit ligt voor mij de essentie van mijn ziel en dat lezen heeft me geholpen daarin houvast te vinden. Ik ben daardoor bijvoorbeeld gaan zien dat ik geen type ben om mijzelf te ‘vermarkten’. Werk waarbij ik mijzelf commercieel moet profileren… da’s niks voor mij. Zo houd ik van schrijven, maar mijn kinderboekjes uitbrengen… daar zou ik iemand voor moeten vinden. Ook poëzie, mandalatekeningen, ansichtkaarten… ik kan er geen business van maken, maar nu ik beter ben, voel ik, anders dan tijdens mijn ziekte, eindelijk ruimte om na te denken over hoe ik dat zou kunnen aanpakken.

Ons gezin groeide op en daarin heb ik zeker ook blijdschap en dankbaarheid ervaren. Toch denk ik achteraf dat ik veel in de overlevingsstand verkeerde. Toen de kinderen de deur uit waren, viel ik in een gat. Er doken existentiële levensvragen op over waar ik vandaan kom, wie ik ben en waarom ik hier ben. Ik dacht: ‘Ik móet iets doen in de maatschappij, want anders ben ik ‘mislukt’ en dan pakte ik maar weer iets op wat niet bij me paste. We zijn heel vaak verhuisd en overal probeerde ik een nieuwe start te maken. Met vrijwilligerswerk en diverse kunstzinnige activiteiten heb ik zeker wel gelukkige jaren gehad, vooral van 2011 tot 2018. Daarna volgde ik een therapie die mij helemaal heeft doen instorten. Verhuizen, in de overgang komen, lichamelijke klachten, blokkades in het emotionele deel van mijn brein… ik wilde een soort sabbatical inlassen, maar de gekozen therapie haalde alles overhoop en zei dat ik het daarna allemaal mocht loslaten en dat het dan ‘klaar’ zou zijn. De therapievorm onderzoekt vooraf echter niet hoe het is gesteld met je emotionele stabiliteit en draagkracht. Ik raakte in paniek en mijn hele systeem zei ‘nee’; ik zat té vol met alles.

Hoewel ik nu zie dat dat instorten nodig was, omdat ik als kind werkelijk álles op slot had gezet, was het wel enorm heftig. Ik had nooit geleerd werkelijk te voelen en door mijn ziekte bleef er alleen nog maar voelen over. Ik kon er niet meer omheen: ik móest alles voelen en doorvoelen, in de tweeënhalf jaar dat ik voornamelijk in bed lag. Tegelijkertijd hadden mijn hersenen eigenlijk niet het vermogen om alle prikkels en emoties te verwerken. Ik had het gevoel dat ik gek werd en daar leek het ook op. Dat leidde ertoe dat een stoet aan zorgverleners mij een scala aan medicijnen en vooral ook psychofarmaca voorschreef. Het is mijn rotsvaste overtuiging dat die mij grotendeels alleen maar zieker hebben gemaakt. Ik werd er nog beroerder van dan ik al was. Ze legden een sluier tussen mijn fysieke lichaam en mijn ziel; zo voelde het: alsof ik door de negatieve kracht van de medicatie mijn eigen kracht en het licht in mij, mijn zelfgenezende vermogen, niet meer kon aanboren.

Jaren later ben ik me gaan afvragen wat het eigenlijk was dat ik nodig had en bij geen enkele therapie of zorgverlener vond of kreeg. Wat ik nodig had gehad, is denk ik om bij iemand in een heel veilige ruimte op een behandeltafel te liggen en op een heel zachte manier te worden aangeraakt, waardoor ik weer had kunnen leren voelen. Ik had een therapeut nodig die mij in piepkleine stapjes dichter bij de pijn van vroeger kon brengen, naar de momenten waarop ik me niet gehoord had gevoeld en naar de pijn en het verdriet die daardoor in mijn lichaam opgeslagen zijn geraakt. Een voorbeeld daarvan is dat mijn amandelen eruit moesten. Destijds mochten ouders daar niet bij blijven en waren heel jonge kinderen helemaal moederziel alleen in zo’n ziekenhuis. Mij heeft dat toen zó bang gemaakt, dat ik uit mijn lichaam ben getreden. Ik ben bewusteloos geraakt en heb de hele operatie gezien, de dokter met de lamp op zijn hoofd, het operatieschort, de kinderstoel, het ballonnetje… ik heb alles gezien, maar ik heb dat heel ver weggestopt. De verlatingsangst, die ik toch al had, is daarmee verder aangewakkerd en tijdens mijn ziekte merkte ik dat mijn lichaam al die gebeurtenissen kwijt wilde uit het celgeheugen.

Er zijn wel meer dingen gebeurd die allemaal binnen dat kader passen. Sommige daarvan hebben ook weer te maken met dat al eerder benoemde schuld-schaamte-schande-programma dat zo diep in mijn moeder verankerd lag. Als iets zogenaamd mijn of mijn moeders schuld was, creëerde dat schaamte en vervolgens was ik of zij dan een schande voor de sociale omgeving. Dat is een heel toxische dynamiek om in op te groeien. De overtuiging ontstond dat als ik nu maar niet dit of dat of zus of zo… dán zou mijn moeder niet zo ongelukkig zijn. Er was heel veel angst ook, vanuit de kerkelijke dogmatiek, om naar de hel te gaan. Door mijn ziekte ben ik gaan zien dat heel die last niet van mij, maar van mijn moeder was en dat ik die niet hoef te dragen.

Het was alleen geen sinecure om me door dat alles heen te werken. Ik ben zo’n drie jaar ziek geweest en er waren periodes dat ik wel tien uur per dag huilde; soms kwam daar ook nog gillen en schreeuwen bij, van wanhoop en woede en dwanggedachtes, en door de effecten van de medicatie. Ik probeerde alles kwijt te raken en van me af te praten, praatte daardoor soms de hele dag en schoot geregeld van de ene in de andere paniekaanval. Er was eigenlijk niet met mij samen te leven in die tijd, dus voor mijn man was het ook enorm heftig. Uiteindelijk is het allemaal helend geweest, voor mij, voor hem en voor onze relatie, maar het was een loodzware reis die we moesten afleggen.”

Ze vertelt hoe ze vier jaar lang maar iets van drie of vier uur per nacht sliep, hoe haar zenuwstelsel zó overbelast was dat ze zowel hyperactief als apathisch was, zowel depressief en manisch als psychotisch, en hoe ze wel 50 therapeuten heeft gezien die haar allemaal niet verder konden helpen, zeker niet omdat er ook periodes waren waarin ze maar vijf minuten kon praten voordat ze weer totaal uitgeput was. “Ik heb ook heel veel op mijn kop gekregen, dat ik egoïstisch was en aan mijn gezin moest denken, dat ik een andere mindset moest hanteren, dat ik wat positiever moest zijn, dat ik langer moest doorgaan met bepaalde trajecten, hoewel alles in mij schreeuwde dat ik onveilig was. Die boosheid van anderen, hoe onterecht ook, voedde dan weer mijn schuldgevoel. Ik vond dat allemaal zo ingewikkeld, want ik voelde dat hoe ik was… dat dat niet mijn ware zelf was. Ik wilde maar al te graag beter worden, maar het lúkte niet en ik werd er wanhopig van. Ik vreesde het allemaal niet te zullen overleven. Uiteindelijk is de oplossing pas gekomen toen ik stopte met het zoeken ernaar.”

Volgende week lezen we het slot van het gesprek met Hester.

De ervaringsdeskundige, Aflevering 9 – Deze week: Hester, Deel 1

We treffen elkaar bij een bijeenkomst over de invloed van onderdrukte emoties op de fysieke gezondheid. Daar heeft ze veel mee te maken gehad en ze zou er graag eens uitgebreider over vertellen. Voor een consult voelt de tijd nog niet helemaal rijp, maar een interview… dat lijkt haar een goed idee! Niet lang daarna komt Hester (pseudoniem) bij mij in de praktijk en met thee en lekkers en kaarsjes aan hebben we een paar goede uren samen.

“Ik heb een tijdje geleden besloten dat ik mezelf niet meer klein wil maken, dat schuld, schaamte, schande en oordeel er allemaal vanaf mogen en dat ik ruimte mag innemen, puur om wie ik ben en om mijn ervaring van het overwinnen van een diepe crisis met zeer ernstige ziekte te delen met anderen die er mogelijk wat aan hebben. Dat is echt waarom ik hier nu bij jou ben. Ik heb een groot deel van mijn leven met heftige minderwaardigheidsgevoelens te maken gehad en mijn ziekte heeft me daar voor een heel groot deel vanaf geholpen.”

We inventariseren eerst uit wat voor nest ze komt. Ze is de tweede in een gezin met vier kinderen. Haar ouders zijn na 39 jaar huwelijk alsnog gescheiden; ze was toen zwanger van de middelste van drie kinderen. Dat de invloed van prenataal trauma als gevolg van stress bij de moeder groot kan zijn, hoorde ze onlangs in een lezing van Anna Verwaal. “Mijn eigen situatie heeft zich bij mijn dochter herhaald. Mijn ouders woonden bij opa en oma in huis, naast het bedrijf, en door omstandigheden moesten huis en bedrijf worden afgebroken en moesten we verhuizen. Mijn moeder was toen zwanger van mij en mijn vader werd werkloos. Mijn ouders waren intellectueel goed aan elkaar gewaagd, maar sociaal gezien hadden ze een andere achtergrond. Door de toestanden moesten ze verhuizen naar een buurt met sociale huurwoningen en ik had het gevoel dat mijn moeder daar zeer ongelukkig was – zij was dat niet gewend. Ik ben twee weken voor die verhuizing geboren en mijn moeder was totaal bekaf en overspannen. Daar werd niet over gepraat, maar ik heb dat altijd gevoeld. Vanwege de stressvolle omstandigheden besloot mijn vader dat het beter was om mij naar een bevriend stel zonder kinderen te brengen voor een tijdje, zodat mijn moeder meer rust had. Ik weet niet hoe oud ik precies was en hoe lang het heeft geduurd, maar ik was echt nog een pasgeboren baby en werd dus van mijn moeder gescheiden, terwijl mijn zus thuis bleef.

Deze Tante, zoals ik haar noemde, was een lieve, rustige vrouw en ze ervoer mij echt als haar kind. Toen ik na een tijdje terugging naar huis, lukte het niet met de moederbinding. Ik begon pas te praten toen ik twee was en bij ieder dingetje of pijntje dat moeilijk was, wilde ik dat Tante zou komen. Toen ik obstipatieklachten kreeg, verordonneerde de huisarts een Tante-verbod van een half jaar, zodat ik mij weer aan mijn moeder zou gaan hechten. Ik heb mijn leven lang een goede band met Tante gehad en al mijn herinneringen tot aan mijn zesde jaar liggen bij haar. Van thuis weet ik echter bijna niks. De hele situatie heeft bij mij verlatingsangst gecreëerd en soms speelt die nog op.

En vreemd genoeg… toen ik zwanger was van de jongste, was ik óók compleet overspannen. We woonden in een raar huis met een nare energie en zijn in de achtste zwangerschapsmaand nog verhuisd. Toen deze hooggevoelige dochter zwanger was van haar tweede, woonde ze óók in een naar huis, waarin een vrouw zelfmoord had gepleegd en toen is ze ook nog met acht of negen maanden zwangerschap verhuisd. Ik gun het mijn kleindochter echt dat haar dat niet óók overkomt en ik vraag me soms af wat het is, dat zich dat zo drie keer heeft voorgedaan. Wat wil dat zeggen? Gelukkig kan ik er met onze dochter heel open over praten, maar je kunt het niet ongedaan maken.

Ik heb sowieso best nog veel onbeantwoorde vragen. Ik was als kind altijd heel erg niet aanwezig, alsof ik op mijn eigen wolk zat, in mijn eigen bubbel leefde. Op mijn oudste broer waren mijn ouders heel erg trots; hij werd opgehemeld en kon bij hen geen kwaad doen en ik dacht altijd: ‘Waarom word ík niet gezien en gehoord? Ik ben toch ook zoet en braaf? Ik mag er toch ook zijn?’ Ik voelde me destijds door mijn moeder niet begrepen. Ik was altijd anders; ik was hooggevoelig en schopte heilige huisjes omver. Eenmaal thuis uit school moest ik mijn energie kwijt en was ik heel druk, maar vervolgens sloot ik me weer op in mijn bubbel; men begreep mij niet. Ik had en heb nog steeds moeite om echt fysiek in mijn lichaam te wonen, zeg maar, en ik huilde als kind veel, ogenschijnlijk om niks, en ik kon heel dramatisch doen… Mijn pijngrens is ook nu nog laag. Toch was ik vergeleken met de rest van het gezin een rebel en ik paste niet in het schuld-schaamte-schande-programma van mijn moeder. Alles moest netjes en braaf zijn en dat was ik niet.”

Ze vertelt dat haar vader na de verhuizing eerst nog een nieuwe baan vond, maar daarna ziek werd en vanaf zijn 46e, toen Hester 11 jaar oud was, altijd thuis was en nooit meer beter is geworden. Haar moeder was druk met de kinderen en de zorg voor haar man. Dat er jaren na het derde kind nog een nakomertje kwam, vond moeder heel moeilijk. Ze was voortdurend op de rand van uitputting. Beide ouders hebben volgens Hester ongelooflijk hun best hebben gedaan om er het allerbeste van te maken, maar toch leidde het gezin een zeer beperkt leven, met een heel kleine sociale kring. Dat had zijn weerslag op de kinderen en ook op het huwelijk, dat na een kleine veertig jaar en therapie door moeder, toch nog strandde.

Hester begon na de basisschool aan het atheneum; dat was pittig voor haar en eigenlijk wilde ze liever naar het HAVO, want muziek was daar inmiddels een officieel examenvak en dat zou haar helpen naar het conservatorium te gaan. Haar ouders wilden haar echter op het atheneum houden: hun dochter zou dat doen wat ze zelf niet hadden kunnen realiseren. Ze mocht niet naar het HAVO. Ze voltooide het atheneum en had het gevoel daarna nooit meer een boek te willen aanraken. Muziek zou het worden: het conservatorium in Den Haag, de deur uit, al realiseerde ze zich pas later dat ze eigenlijk totaal niet wist wat haar interesseerde. Ze had een wens om naar Poona te gaan en Bhagwan-volgeling te worden, maar ook dat was voor een keurig katholiek meisje geen optie. Je best doen, braaf zijn, studeren, een baan vinden, een gezin stichten… dat was de verwachte loop der dingen.

“Ik was er alleen helemaal niet op toegerust om goed op eigen benen te staan. Zo was ik niet opgevoed; ik wist niet hoe je sociale contacten kon leggen, ik kon de weg niet vinden. Ieder weekend ging ik naar huis en dan nam ik mijn was mee…” Ze schudt haar hoofd over dat beeld van een meisje dat zich vanuit een kleine, beschermde gezinsomgeving staande moest houden in ‘de grote wereld’: “Wat een dráma was het… Ik speelde blokfluit en wist vanaf het begin dat het niks voor me was, maar het was in ieder geval beter dan de door mijn ouders voorgestelde secretaresseopleiding. Ik dacht… als ik dát moet doen en dan thuis moet blijven wonen, dan ga ik dood; dat trek ik niet. Ook andere opties, zoals diëtetiek of de bibliotheekacademie zijn nog de revue gepasseerd, maar het paste op de één of andere manier allemaal niet. Na het derde jaar ben ik in Den Haag gestopt en uiteindelijk heb ik het conservatorium in Maastricht afgemaakt. Daar waren de eisen lang niet zo hoog; daar was het veel schoolser en beter behapbaar en daar kon ik wél meekomen en mijn examens halen.”

Ze vertelt hoe ze van jongs af het gevoel heeft gehad dat ze een vierkantje was dat in een maatschappelijk rondje moest worden geperst: “Altijd netjes, me altijd keurig gedragen, me aanpassen… maar ik was rebels! Ik wilde mijn eigen leven leiden! Ik wilde er anders uitzien! Ik wilde dat allemaal dolgraag, maar ik had niet de vaardigheden en het zelfvertrouwen kunnen ontwikkelen om het ook werkelijk te doen. Ik was een braaf, bijna depressief, wereldvreemd, eenzaam, gedichten schrijvend pubermeisje…”

Deze eigenschappen maakten dat ze ook podiumangst had, dus een carrière als musicus zat er niet in. Ze gaf les, vanwege de hoge werkloosheid met name als invaller, maar ook daaraan beleefde ze weinig plezier. Ze had nu wél een conservatoriumdiploma, maar was níet als musicus aan het werk. In plaats daarvan werkte ze met kinderen die op blokfluitles moesten voordat ze een ‘echt’ instrument mochten spelen – het voelde als tijdverdrijf waaraan de passie ontbrak. Ze wist toen nog niet dat dat het einde was van een fase waarin ze betaald werk deed.

Volgende week horen we meer over Hester.