Esther is via een omweggetje bij mij terechtgekomen omdat er borstvoedingsproblemen waren: overproductie, borstontstekingen, veel kolven, eindeloos lang durende voedingen, een te korte tongriem… ze liep vast en heeft daar hulp bij gehad, maar nu is er een andere grote horde: ze heeft zich gerealiseerd dat het verdriet dat haar een paar weken na de geboorte overviel, niet zomaar een ‘slechte dag’ was of een beetje neerslachtigheid, maar een postpartum depressie, zoals het is gelabeld. Ze woont ver bij mij vandaan, maar een andere afspraak bij haar in de buurt maakt dat er een combinatie mogelijk is, zodat zij geen lange, belastende reis hoeft te maken.
Eenmaal bij Esther thuis merk ik dat ze snel heel open is: ze is klaar voor dit proces. Ze wil de ‘rommel’ van vroeger achter zich laten, zich losmaken uit wat ze noemt de toxische dynamieken met mensen die heel dicht bij haar staan: de leden van haar gezin van oorsprong. Tijdens de kennismaking en introductie zegt ze eerst nog niet zoveel over de impactvolle periode die de puberteit voor haar was, maar gedurende ons vier uur durende gesprek werkt ze er dapper en vastberaden naartoe om erover te vertellen. De systemische methodiek waarmee we starten, doet meteen de tranen opwellen. Ze voelt een prop in haar keel, een brandende brok die ze niet kan wegslikken, die haar bijna de adem beneemt.
Als we samen evalueren, valt haar net als mij op hoe positief ze de relatie met haar partner ervaart. Hij en zijn familie waren lange tijd een toevluchtsoord voor haar. Ze voelde zich er welkom en gezien en ze waren blij met haar als vrouw van hun zoon, hun broer, hun zwager.
Lange tijd wilde ze geen kinderen, maar nu haar zoontje er is, is ze diep ontroerd door de hoeveelheid liefde die hij in haar losmaakt. Hij maakt echter niet alleen liefde los, zoals we tijdens ons gesprek zullen vaststellen – hij maakt ook veel oud verdriet los en haar tranen zijn het smeltwater van alles wat in haar bevroren is geraakt en als een koude en inflexibele massa binnenin haar vastzit.
Ze realiseert zich dat ze eigenlijk niet weet wie ze is, naast het moederschap. Waar staat ze nu? Hoe verder? Hoe kan ze de ruimte innemen die ze als kind niet had? Hoe kan ze krachtig haar vrijheid opeisen en zich losmaken van dat wat de ontwikkeling van haar potentieel belemmert? Het zijn grote vragen die onvermijdelijk zijn, maar die haar tegelijkertijd ook benauwen en haar stil en verdrietig en soms angstig maken. Ze heeft geregeld het gevoel dat de muren op haar afkomen, dat ze zou willen vertrekken en een heel nieuw leven zou willen beginnen, op een plek waar niemand haar kent.
Ze was een nakomertje; haar twee broers waren 11 en 8 toen zij ter wereld kwam. Ze had qua werk best iets anders willen doen, maar dat stonden haar ouders haar niet toe. Werken bij haar broer leek hun de veiligste plek voor haar. Het herinnert haar aan hoe ze ook als jong meisje voortdurend werd beschermd en gepamperd, zoals ze het noemt, hoewel het zo niet voelde. Het voelde als verstikkend, als een gebrek aan vrijheid die andere kinderen in haar klas wél mochten ervaren: zelf naar school lopen, zelf de vrijetijdsbesteding kiezen, ruimte krijgen om lekker te lanterfanten… Zo was het niet voor haar: ze zat op zoveel buitenschoolse activiteiten dat haar hele week stampvol zat. Overal werd ze gebracht en gehaald; haar ouders stonden haar daarin geen zelfstandigheid toe. Vooral school was een lastige situatie: het was maar tien minuten lopen, maar ze werd in alle seizoenen van het jaar met de auto gebracht. Door haar moeders planning was ze bovendien iedere dag te laat. Esther herhaalt het een paar keer: ‘Ie-de-re dag, werkelijk ie-de-re dag!’ Door haar klasgenoten werd ze daarom vreemd aangekeken. Esther voelde zich een buitenbeentje; ze hoorde er niet bij. “Ik had dat kleine stukje kunnen lopen of kunnen fietsen, samen met de anderen! Ik voelde me belachelijk gemaakt. Ik ervoer het als een enorme vrijheidsbeperking.” Het is dan ook niet zo’n wonder dat ze zoveel waarneemt in haar keel, zoveel wat de vrije loop van het inademen en het uitspreken belemmerde…
Na een tijd in loondienst startte haar vader een eigen bedrijf en daar bracht hij het gros van zijn tijd door. Er was weinig aandacht voor Esther. Zijn bedrijven floreerden en er was altijd geld genoeg, maar het ontbrak Esther aan aandacht en erkenning voor wie ze was en wat ze kon en waarvan ze droomde.
Haar vader had vanaf zijn 55e geen financiële noodzaak meer om te werken en was meestal thuis, net als haar moeder, en ze zag tussen hen een dynamiek waarin eveneens de wederzijdse belangstelling ontbrak, met weinig overlap tussen hun activiteiten. Haar oudste broer woonde een tijd op zichzelf, maar is nu begin veertig en woont weer bij zijn ouders. Hij heeft een zoveelste studie opgepakt en heeft een bedrijf gestart waarin hij met zijn jongere broer samenwerkt.
Esther heeft al deze ontwikkelingen aangezien en zegt: “Ik vind mezelf heel stom. Ik heb veel meer in mijn mars en ik had niet tot deze leeftijd hoeven wachten om mezelf te ontdekken…” Ze huilt weer en we zijn samen stil. Ik vraag wat het oproept in haar lijf. Ze denkt met gesloten ogen na en zegt: “Verdriet… en ook boosheid…” Ik vraag haar wat die boosheid zou zeggen, als die kon praten. Nu hoeft ze niet lang na te denken: “Flikker op! Ik haat je voor wat je hebt gedaan!” Ze voelt nu ook een tinteling in haar tenen, spanning in haar onderrug, verstijving in haar schouders. We bespreken alle sensaties en wat ze haar te vertellen zouden kunnen hebben.
“Sinds de dag dat ik me kan herinneren, heb ik nooit vrijheid gehad. Dat gevoel is heel oud, echt heeeeel oud…” We spreken over de emoties die destijds moeten zijn ontstaan als gevolg van haar gevoel van eenzaamheid en we kijken of ze zich een kind van die leeftijd kan voorstellen. Als dat niet lukt, nemen we haar eigen zoontje als voorbeeld, ook al is hij pas ruim een jaar. Ik vraag hoe hij zich zou voelen als zij en haar partner zo met hem zouden omgaan en wat het voor haar zou betekenen als hij daar niet met haar over zou praten. Haar vermoeide ogen vullen zich opnieuw met tranen en ze snikt als ze zegt: “Dat zou mij heel erg kwetsen. Het zou betekenen dat hij denkt dat ik hem toch niet zal begrijpen, dat ik hem niet hoor en niet zie.” Dat ze zelf met niemand sprak over hoe ze zich voelde op school… dat had precies diezelfde reden: ze was in de jaren ervoor het vertrouwen al kwijtgeraakt dat haar moeder haar begreep. Dat was het kind dat ze was: verdrietig, schaamtevol, alleen met haar pijn.
Ik leg uit dat ze de emoties wellicht niet tot uitdrukking bracht, maar dat ze daarmee natuurlijk niet weg waren, dat ze ze alleen maar aan het ‘onder-drukken’ was. Ik praat langzaam, knip het woord in tweeën en las een pauze in tussen ‘onder’ en ‘drukken’. Ik vang haar ogen en vraag wat een ander woord is voor ‘onderdrukken’. Ze aarzelt en schudt haar hoofd. Ik zeg: ‘de-pressie’. Ze kijkt me aan en zegt: “Ooooooh… woooow… Ja, dat klinkt heel logisch… maar die verbinding heb ik zelf nog nooit gelegd…” We bespreken dat ze nu blijkbaar wél ruimte heeft om haar gevoelens tot uitdrukking te brengen, dat haar eigen gezin haar de veiligheid en het luisterende oor biedt die ze vroeger miste.
Dat is een prachtige basis voor verandering. Volgende week lezen we daar meer over.