De ervaringsdeskundige, Aflevering 10 – Deze week: Esther, Deel 1

Esther is via een omweggetje bij mij terechtgekomen omdat er borstvoedingsproblemen waren: overproductie, borstontstekingen, veel kolven, eindeloos lang durende voedingen, een te korte tongriem… ze liep vast en heeft daar hulp bij gehad, maar nu is er een andere grote horde: ze heeft zich gerealiseerd dat het verdriet dat haar een paar weken na de geboorte overviel, niet zomaar een ‘slechte dag’ was of een beetje neerslachtigheid, maar een postpartum depressie, zoals het is gelabeld. Ze woont ver bij mij vandaan, maar een andere afspraak bij haar in de buurt maakt dat er een combinatie mogelijk is, zodat zij geen lange, belastende reis hoeft te maken.

Eenmaal bij Esther thuis merk ik dat ze snel heel open is: ze is klaar voor dit proces. Ze wil de ‘rommel’ van vroeger achter zich laten, zich losmaken uit wat ze noemt de toxische dynamieken met mensen die heel dicht bij haar staan: de leden van haar gezin van oorsprong. Tijdens de kennismaking en introductie zegt ze eerst nog niet zoveel over de impactvolle periode die de puberteit voor haar was, maar gedurende ons vier uur durende gesprek werkt ze er dapper en vastberaden naartoe om erover te vertellen. De systemische methodiek waarmee we starten, doet meteen de tranen opwellen. Ze voelt een prop in haar keel, een brandende brok die ze niet kan wegslikken, die haar bijna de adem beneemt.

Als we samen evalueren, valt haar net als mij op hoe positief ze de relatie met haar partner ervaart. Hij en zijn familie waren lange tijd een toevluchtsoord voor haar. Ze voelde zich er welkom en gezien en ze waren blij met haar als vrouw van hun zoon, hun broer, hun zwager.
Lange tijd wilde ze geen kinderen, maar nu haar zoontje er is, is ze diep ontroerd door de hoeveelheid liefde die hij in haar losmaakt. Hij maakt echter niet alleen liefde los, zoals we tijdens ons gesprek zullen vaststellen – hij maakt ook veel oud verdriet los en haar tranen zijn het smeltwater van alles wat in haar bevroren is geraakt en als een koude en inflexibele massa binnenin haar vastzit.

Ze realiseert zich dat ze eigenlijk niet weet wie ze is, naast het moederschap. Waar staat ze nu? Hoe verder? Hoe kan ze de ruimte innemen die ze als kind niet had? Hoe kan ze krachtig haar vrijheid opeisen en zich losmaken van dat wat de ontwikkeling van haar potentieel belemmert? Het zijn grote vragen die onvermijdelijk zijn, maar die haar tegelijkertijd ook benauwen en haar stil en verdrietig en soms angstig maken. Ze heeft geregeld het gevoel dat de muren op haar afkomen, dat ze zou willen vertrekken en een heel nieuw leven zou willen beginnen, op een plek waar niemand haar kent.

Ze was een nakomertje; haar twee broers waren 11 en 8 toen zij ter wereld kwam. Ze had qua werk best iets anders willen doen, maar dat stonden haar ouders haar niet toe. Werken bij haar broer leek hun de veiligste plek voor haar. Het herinnert haar aan hoe ze ook als jong meisje voortdurend werd beschermd en gepamperd, zoals ze het noemt, hoewel het zo niet voelde. Het voelde als verstikkend, als een gebrek aan vrijheid die andere kinderen in haar klas wél mochten ervaren: zelf naar school lopen, zelf de vrijetijdsbesteding kiezen, ruimte krijgen om lekker te lanterfanten… Zo was het niet voor haar: ze zat op zoveel buitenschoolse activiteiten dat haar hele week stampvol zat. Overal werd ze gebracht en gehaald; haar ouders stonden haar daarin geen zelfstandigheid toe. Vooral school was een lastige situatie: het was maar tien minuten lopen, maar ze werd in alle seizoenen van het jaar met de auto gebracht. Door haar moeders planning was ze bovendien iedere dag te laat. Esther herhaalt het een paar keer: ‘Ie-de-re dag, werkelijk ie-de-re dag!’ Door haar klasgenoten werd ze daarom vreemd aangekeken. Esther voelde zich een buitenbeentje; ze hoorde er niet bij. “Ik had dat kleine stukje kunnen lopen of kunnen fietsen, samen met de anderen! Ik voelde me belachelijk gemaakt. Ik ervoer het als een enorme vrijheidsbeperking.” Het is dan ook niet zo’n wonder dat ze zoveel waarneemt in haar keel, zoveel wat de vrije loop van het inademen en het uitspreken belemmerde…

Na een tijd in loondienst startte haar vader een eigen bedrijf en daar bracht hij het gros van zijn tijd door. Er was weinig aandacht voor Esther. Zijn bedrijven floreerden en er was altijd geld genoeg, maar het ontbrak Esther aan aandacht en erkenning voor wie ze was en wat ze kon en waarvan ze droomde.

Haar vader had vanaf zijn 55e geen financiële noodzaak meer om te werken en was meestal thuis, net als haar moeder, en ze zag tussen hen een dynamiek waarin eveneens de wederzijdse belangstelling ontbrak, met weinig overlap tussen hun activiteiten. Haar oudste broer woonde een tijd op zichzelf, maar is nu begin veertig en woont weer bij zijn ouders. Hij heeft een zoveelste studie opgepakt en heeft een bedrijf gestart waarin hij met zijn jongere broer samenwerkt.

Esther heeft al deze ontwikkelingen aangezien en zegt: “Ik vind mezelf heel stom. Ik heb veel meer in mijn mars en ik had niet tot deze leeftijd hoeven wachten om mezelf te ontdekken…” Ze huilt weer en we zijn samen stil. Ik vraag wat het oproept in haar lijf. Ze denkt met gesloten ogen na en zegt: “Verdriet… en ook boosheid…” Ik vraag haar wat die boosheid zou zeggen, als die kon praten. Nu hoeft ze niet lang na te denken: “Flikker op! Ik haat je voor wat je hebt gedaan!” Ze voelt nu ook een tinteling in haar tenen, spanning in haar onderrug, verstijving in haar schouders. We bespreken alle sensaties en wat ze haar te vertellen zouden kunnen hebben.

“Sinds de dag dat ik me kan herinneren, heb ik nooit vrijheid gehad. Dat gevoel is heel oud, echt heeeeel oud…” We spreken over de emoties die destijds moeten zijn ontstaan als gevolg van haar gevoel van eenzaamheid en we kijken of ze zich een kind van die leeftijd kan voorstellen. Als dat niet lukt, nemen we haar eigen zoontje als voorbeeld, ook al is hij pas ruim een jaar. Ik vraag hoe hij zich zou voelen als zij en haar partner zo met hem zouden omgaan en wat het voor haar zou betekenen als hij daar niet met haar over zou praten. Haar vermoeide ogen vullen zich opnieuw met tranen en ze snikt als ze zegt: “Dat zou mij heel erg kwetsen. Het zou betekenen dat hij denkt dat ik hem toch niet zal begrijpen, dat ik hem niet hoor en niet zie.” Dat ze zelf met niemand sprak over hoe ze zich voelde op school… dat had precies diezelfde reden: ze was in de jaren ervoor het vertrouwen al kwijtgeraakt dat haar moeder haar begreep. Dat was het kind dat ze was: verdrietig, schaamtevol, alleen met haar pijn.

Ik leg uit dat ze de emoties wellicht niet tot uitdrukking bracht, maar dat ze daarmee natuurlijk niet weg waren, dat ze ze alleen maar aan het ‘onder-drukken’ was. Ik praat langzaam, knip het woord in tweeën en las een pauze in tussen ‘onder’ en ‘drukken’. Ik vang haar ogen en vraag wat een ander woord is voor ‘onderdrukken’. Ze aarzelt en schudt haar hoofd. Ik zeg: ‘de-pressie’. Ze kijkt me aan en zegt: “Ooooooh… woooow… Ja, dat klinkt heel logisch… maar die verbinding heb ik zelf nog nooit gelegd…” We bespreken dat ze nu blijkbaar wél ruimte heeft om haar gevoelens tot uitdrukking te brengen, dat haar eigen gezin haar de veiligheid en het luisterende oor biedt die ze vroeger miste.

Dat is een prachtige basis voor verandering. Volgende week lezen we daar meer over.

Veilige, heilige stilte – blog door Petra Bouma

We kenden elkaar al, Denise en ik. Vier jaar geleden was ik ook bij haar geweest voor een lactatiekundig consult. Nu belde ze opnieuw, omdat ze een week geleden was bevallen. De kraamverzorgende was net weg; ze had pijn bij het voeden en tobde met tepelkloven. We spraken af en ik ging naar haar toe. Ze opende de deur, met in haar kielzog haar vierjarige dochter, die verlegen achter haar verscholen was. Haar zoontje lag te slapen in de box, maar eenmaal opgepakt wilde hij wel drinken. Nadat ik mondonderzoek had gedaan, waarbij ik geen bijzonderheden vond, legde mama hem aan. Ik deed wat suggesties en met een paar aanpassingen was het voeden pijnloos.

Tijdens een consult komt ook altijd ter sprake hoe een moeder de bevalling heeft ervaren. Denise gaf aan dat ze een prima bevalling had gehad, dat ze er met een goed gevoel op terugkeek. Ze was naar het ziekenhuis gegaan omdat, net als de vorige keer, de ontsluiting niet vorderde. Ze was thuis in bad begonnen, in overeenstemming met hoe ze het zich wenste. Toen ze na een poos flinke weeën te hebben gehad op drie centimeter ontsluiting bleef steken, werd haar gevraagd wat ze wilde. Ze kon nog wat langer thuisblijven of ze kon voor pijnstilling naar het ziekenhuis gaan. Ze koos voor het laatste, waarmee haar droombevalling uit beeld verdween.

Ze ging naar het ziekenhuis, kreeg pijnstilling via een pompje en daarna een infuus met weeënopwekkers, omdat na de verhuizing van thuis naar ziekenhuis de kracht van de weeën was afgezakt. Toen ze eenmaal volledige ontsluiting had, perste ze nog zeven minuten totdat haar zoon geboren werd. Ze keek er goed op terug, liet ze weten; het was prima verlopen. Het enige probleem nu was de pijn bij het voeden en een gevoel dat het allemaal nog niet echt lekker ‘liep’. Daarvoor had ze me ingeroepen, om datgene wat eruitzag als een borstvoedingsprobleem, via een consult te helpen oplossen. Ik had met aandacht geluisterd en er kwam van alles in me op. Ik overwoog hoe ik het gesprek met haar zou voortzetten.

Nadat ze haar verhaal had verteld, vroeg ik hoe ze haar bevalling het liefst had gewild. Daar was ze heel duidelijk over: ze had thuis in bad willen bevallen, met haar dochter erbij. Ze hadden het van tevoren uitgebreid besproken, dat zij erbij mocht zijn, en als mama naar het ziekenhuis moest, dan zou oma haar ophalen. Toen Denise thuis een poosje weeën had gehad, was haar dochter wakker geworden en naar beneden gekomen; ze was gezellig aanwezig geweest. Als mama een wee had, moest ze even niet storen, maar verder voelde het voor Denise heel fijn om haar dochter erbij te hebben.

Toen ze na een tijdje de verloskundige hadden gebeld, was er gevraagd of ze bezwaar had dat er een stagiaire meekwam. Denise had dat geen bezwaar gevonden. Toen ze aankwamen, was er inwendig onderzoek gedaan en was gebleken dat er drie centimeter ontsluiting was. Omdat het om een tweede kindje ging, was de veronderstelling dat het wel eens snel kon gaan. Daarom werd ook meteen de kraamzorg gebeld. In een eerdere fase, tijdens de intake, had Denise aangegeven dat een kraamzorgstagiaire geen probleem was. Tijdens de bevalling werd niet meer gevraagd of ze daarmee nog steeds akkoord was, en dus kwamen er nog twee mensen bij. De situatie zag er daarmee als volgt uit. In een niet zo groot huis, met een niet zo grote woonkamer moest de salontafel plaatsmaken voor het bevalbad.  Op twee grote stappen afstand van het bad stond de keukentafel waaraan de verloskundige, de kraamverzorgende en de twee stagiaires met elkaar in gesprek waren. De stagiaire van de kraamzorg was duidelijk aanwezig en praatte veel en luid.

Pas de volgende dag, nadat Denise was bevallen, realiseerden zij en haar man zich dat de stagiaire te luidruchtig was geweest. Hoewel op het moment zelf niet was doorgedrongen wat de impact van het gepraat was geweest, kwam nu het bewustzijn dat ze daar als barende last van had gehad. Denise had tijdens de bevalling het idee dat ze in haar eigen ‘bubbel’ zat, maar ze kon zich de volgende dag grote delen van het gesprek letterlijk herinneren. Doordat we samen de details van de baring zorgvuldig bespraken, besefte ze tijdens het consult dat ze veel minder in haar veilige ‘bubbel’ had kunnen zijn dan ze op dat moment dacht.

Bevallen is een intieme gebeurtenis, een ‘life event’ dat veilige, heilige ruimte verdient. Het proces heeft de beste kansen op een soepel en gewenst verloop als de barende niet te veel gestoord wordt, als ze omringd is door mensen bij wie ze zich op haar gemak voelt. Je kunt het vergelijken met seks: als je geobserveerd wordt wanneer je seks hebt, dan is een orgasme voor de meeste mensen hoogst onwaarschijnlijk. Als je daarentegen ongestoord met je partner je eigen vorm kunt vinden en alles kunt laten verlopen zoals het op dat moment voor jullie passend voelt, dan is een orgasme veel voor de hand liggender en zal het meestal gemakkelijk gaan.

Bij een bevalling gelden dezelfde uitgangspunten qua privacy en gevoel van veiligheid. Als je in een voor jou veilige omgeving bent met mensen die je vertrouwt en die jou vertrouwen, dan kan je lichaam zich ontspannen en zal een bevalling soepel verlopen. Verstoringen, zoals mensen om je heen die luid converseren, doen afbreuk aan die veilige omgeving en zorgen ervoor dat het proces stagneert. In dit geval gebeurde dat de eerste keer waarschijnlijk door de onrust om Denise heen, die ertoe leidde dat de baring niet vorderde. In het ziekenhuis stagneerde het proces nogmaals omdat de nieuwe omgeving en de interventies eraan bijdroegen dat de weeën wegbleven.

Natuurlijk kunnen we niet zeker weten wat er zou zijn gebeurd als Denise thuis rust om zich heen had gehad. Kennis over de geboortefysiologie maakt echter dat het zeer wel denkbaar is dat de ontsluiting zich in alle rust had voortgezet. De cascade aan interventies die zich nu had afgespeeld, had zich dan wellicht niet voorgedaan. Het doet er dus toe, hoe we als zorgverlener aanwezig zijn bij een baring en we dragen een grote verantwoordelijkheid om een serene, vertrouwensvolle rust te creëren om de barende heen. Als we daar niet alert op zijn en het proces raakt verstoord, dan is dat niet meer simpelweg een kwestie van ‘pech’; dan is er in feite sprake van wat we noemen ‘iatrogene schade’, schade die is aangericht door het medisch handelen.

Een dergelijk verloop heeft ook invloed op het zelfvertrouwen van de moeder. In het onderbewuste blijft iets hangen: “Het is nu twee keer zo gegaan, dus ik houd er rekening mee dat het een eventuele volgende keer weer zo zal gaan. Thuis bevallen is niet voor mij weggelegd. Ik kan dit niet; mijn lichaam laat me in de steek. Ik ben niet goed genoeg voor zo’n opgave… en mogelijk voor andere opgaven ook niet…” Dat is om allerlei redenen heel jammer en heel verdrietig, want hoe je moeder zich voelde tijdens de zwangerschap en bevalling, de manier waarop jij ter wereld kwam, heeft grote invloed op hoe zij haar moederschap begint. Daarmee heeft haar ervaring invloed op jullie onderlinge band en dus op je verdere leven. Begint je leven in een sfeer van rust en vertrouwen of is er bij je moeder een gevoel van falen, omdat het haar (weer) niet is gelukt om van jou te bevallen zoals ze het graag had gewild? Hoeveel verdriet draagt ze daardoor met zich mee?

En nog een diepere vraag: hoe komt het dat het moeilijk voor haar en haar partner was om de ‘heilige ruimte’ van de baringsplek als leeuwen te bewaken, los van de mening van de verloskundige of de kraamzorg daarover? Wat maakte het moeilijk voor de aanstaande ouders om op te komen voor hun eigen behoeften? Er zijn nog veel meer vragen denkbaar die aandacht verdienen. Wat maakte bijvoorbeeld dat de kraamzorgstagiaire zich niet meer bewust was van haar plaats in het geheel, van het belang van stilte en bescheidenheid? Wat maakte dat zowel de verloskundige als de kraamverzorgende de stagiaire er niet op wezen dat haar luide praten de situatie verstoorde? Hoe kwam het dat de zorgverleners niet vooraf wisten dat de woonomstandigheden zich niet leenden voor de aanwezigheid van zoveel mensen?

Met een traumasensitieve blik wordt zichtbaar dat er op allerlei niveaus een meer afgestemde aanpak mogelijk was geweest. Wanneer we als samenleving meer kennis hebben over de effecten van dit soort handelen op het begin van een mensenleven, kunnen we er allemaal aan bijdragen dat die start optimaal verloopt, zodat we geen ‘adverse’ maar ‘awesome childhood experiences’ stimuleren!

Boekbespreking ‘Ik zweer trouw – Jezelf zijn in een uniforme wereld’ door Michiel van der Pols, Deel 2

Eerder deze week besprak ik de inleidende hoofdstukken uit ‘Ik zweer trouw – Jezelf zijn in een uniforme wereld’, geschreven door Michiel van der Pols. Mocht je inmiddels ook de podcastaflevering met hem hebben beluisterd, dan heb je gehoord dat we tegen het einde ook de cover van zijn boek hebben besproken.

Ik was nieuwsgierig naar de inhoud van het boek, maar bespeurde aanvankelijk enige aarzeling bij mezelf door de wat nationalistisch ogende cover. Mijn echtgenoot besloot begin jaren 80 om op grond van gewetensbezwaren militaire dienst te weigeren en ik kon mij daar zeer van harte in vinden. Het hele concept van militaire agressie stond me tegen en ook trouw zweren aan een organisatie (of zonder tegensputteren protocollen volgen die wetenschappelijk achterhaald zijn) vind ik al decennialang een zeer ingewikkeld concept. De titel, ‘Ik zweer trouw’, in rood (‘Ik’), wit (‘zweer’) en blauw (‘trouw’) op de cover, op de bovenste een derde aangevuld met een Nederlandse vlag waaronder een hand met twee opgestoken vingers te zien is tegen een donkergrijze achtergrond… ik wist niet zo goed hoe ik al die symbolen geacht werd te duiden. Vreemd genoeg oogden de twee opgestoken vingers (ringvinger, pink en duim dubbelgevouwen) door de vormgeving bij een snelle blik ergens als een opgestoken middelvinger. Was het de bedoeling dat ik die suggestie zou meewegen in mijn interpretatie en verwachtingen…? Ik wist het niet. De ondertitel, ‘Jezelf zijn in een uniforme wereld’, gaf al een stevige nuance aan het één en ander en ook de beschrijving op de achterkant gaf me het gevoel dat er wat bijzonders tot stand was gekomen met dit boek.

Dat is na lezing inderdaad mijn conclusie: dit boek verdient breed aandacht, reden waarom ik Michiel vroeg gast te zijn in de ACE Aware NL-podcast ‘Voed de veerkracht’. Zijn visie is namelijk een hartstochtelijk pleidooi voor een andere maatschappelijke blik op het omgaan met emoties. Wanneer leidinggevenden zich bewust zijn van de impact van vroegkinderlijk trauma en de kennis over de impact van het onderdrukken van emoties werkelijk integreren, zal hun leiderschapsstijl veranderen. Natuurlijk is het belangrijk dat traumasensitiviteit maatschappijbreed in het DNA gaat zitten en kinderen zonder ACE’s opgroeien. Wanneer de inzichten echter ingebed raken in de cultuur van grote, belangrijke organisaties, ontstaat er in ieder geval meer ruimte voor mensen om te helen, juist ook wanneer ze in hun kindertijd niet de gewenste veerkracht konden ontwikkelen. Juist ook in de hoog-risico sector, waar mensen belangrijk en regelmatig ook gevaarlijk werk doen om de vrede, vrijheid en veiligheid van anderen te waarborgen, is het van belang dat het mentale, emotionele welzijn van medewerkers de zorg krijgt die het verdient. Dat vraagt om aandacht voor de cultuur in de betreffende organisaties, zodat allerlei dynamieken een gezonder karakter krijgen en veerkracht wordt ondersteund.

Organisaties als de krijgsmacht en de politie hebben echter heel oude sociaalmaatschappelijke wortels, van waaruit de hiërarchische structuren kunnen worden verklaard. Dat maakt het dan ook een taak van formaat om tot een omwenteling te komen. In Hoofdstuk 7 geeft Michiel een overzicht van de geschiedenis van de krijgsmacht vanaf de 15e eeuw. Het strikte, hiërarchische klimaat is vaak een belemmering voor empathie. De angst om fouten te maken en daarvoor te worden (af)gestraft, voedt binnen deze (en ook in iedere andere) organisatie een heel toxische cultuur. Michiel heeft dat zelf aan den lijve ondervonden: “Het voelde alsof het binnen de kazernemuren altijd ernst was. Alsof het altijd oorlog was en we daarom op deze manier met elkaar moesten omgaan. (…) Goed gedrag wordt beloond, fout gedrag wordt bestraft” (p.215), mogelijk met een berisping, boete, strafdienst of uitgaansverbod als gevolg en, indien ernstiger, met tuchtmaatregelen uit het Militair Strafrecht. Afwijken van de uniformiteit in gedrag wordt als snel als lastig en bedreigend gezien en maakt iemand in de ogen van de leiding veelal onbetrouwbaar (p.216). Dat botst met hoe Michiel daar inmiddels naar kijkt, namelijk: “Hoe authentieker en zelfbewuster, hoe betrouwbaarder wat mij betreft” (p.326). In contact staan met de eigen emoties komt volgens Michiel je professionaliteit dus enorm ten goede. Die visie is revolutionair vernieuwend voor organisaties waar het opvolgen van orders vaak nog prominent in het systeem verankerd is.

Michiels visie is gebaseerd op inzichten die hij heeft verworven als doorbraakcoach. Deze zijn nauw verbonden met inzichten uit het traumaveld, waarin emoties en gevoelens als het innerlijke, richtinggevende kompas worden gezien. Ze zijn signalen van het lichaam die je duidelijk maken wat je te doen hebt. Michiel heeft zijn inzichten in vijf rode draden samengevat:

  1. Drijfveren (over de motivatie voor beroepskeuze: vanuit hoofd, niet vanuit hart)
  2. Identiteit (over de mate van identificatie met de professionele rol)
  3. Gevoel en emoties (over de moeite met het tonen daarvan en van eigen behoeften)
  4. PTSS (over PTSS als druppel in een emmer die overvol is als gevolg van jeugdtrauma)
  5. Onveiligheidsbeleving (over moeite met helemaal jezelf zijn, zowel in de kindertijd als nu)

De hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 zijn gewijd aan deze aspecten; een groot aantal verhalen van mensen uit zijn coachpraktijk laat zien hoe deze thema’s voor hen een rol speelden in hun beroeps- en privéleven. De moeizame kanten ervan maakten dat mensen op allerlei fronten vastliepen en in een persoonlijke crisis belandden. Dat die mensen bereid waren om met naam en rang in Michiels boek te verschijnen en het verhaal van hun herstelproces te delen, laat de behoefte en bereidheid zien om kwetsbaarheid te tonen. Zo kunnen ook anderen moed vinden om de wijze waarop ze in hun werk met emoties omgaan, een andere wending te geven. In het boek en ook in de podcast zegt Michiel zichzelf als vertolker te zien van hun boodschap, die veel raakvlakken heeft met zijn eigen verhaal.

Mooi om te zien is dat Michiel een link legt tussen leidinggeven en ouderschap: “Opvoeden is bijna net zoiets als leidinggeven. Je leeft jouw kinderen voor en bent met jouw gedragingen hun spiegel. In hoeverre ben je in staat als ouder jezelf te zien en kan je ook jouw kind zien voor wie het werkelijk is? (…) De mate waarin de ouders trouw zijn aan zichzelf is de spiegel voor het kind ook trouw te zijn aan zichzelf” (p.201). Spiegels… een mooi en kernachtig beeld! Immers… de culturen in bepaalde organisaties en in samenlevingen als geheel (middelgrote en grote systemen) zijn een afspiegeling van de kleine systemen waarin we opgroeien: ons gezin van herkomst. Wanneer we ons daar gezien en vrij en veilig weten, kunnen we op constructieve, veerkrachtige wijze bijdragen aan welke organisatie of welk systeem dan ook.

Als altijd heb ik ook Michiels boek met een potlood in de hand gelezen, zodat ik aantekeningen kon maken bij mooie passages en belangrijke zinsneden. Dat zijn zoveel onderstrepingen geworden dat ik ze hier niet allemaal kan bespreken, hoezeer ze ook de moeite van het aanstippen waard zijn. Kortom: ga dat boek lezen, lieve mensen! Ergens benoemt Michiel de mogelijkheid dat hij dingen te veel heeft ‘platgeslagen’, maar dat was zeker niet mijn ervaring bij het lezen. Ik las een prachtig verhaal met specifieke nuances en veel relevante casuïstiek. Dat Michiel daarbij zo open is over zijn eigen kennis- en bewustzijnsachterstand in het begin van zijn carrière, geeft het boek voor mij veel overtuigingskracht. Hij stelt vragen die ertoe doen en maakt statements die ertoe doen, zoals bijvoorbeeld deze, op de laatste pagina, als hij samenvat wat er volgens hem nodig is voor een holistische benadering van het levensverhaal van mensen en dus voor een cultuurverandering: “Het vraagt om moed om oude gedragingen los te laten die niet meer passen bij de tijd van nu. (…) Het vraagt om de wil om bovenal trouw te zijn aan onszelf” (p.328). Wow, wat een mooie slotwoorden – wat een prachtige, bijna spirituele omkering van de woorden op de cover!

Boekbespreking ‘Ik zweer trouw – Jezelf zijn in een uniforme wereld’ door Michiel van der Pols, Deel 1

Via een post op LinkedIN raakte ik op de hoogte van het werk van Michiel van der Pols, die zich als oud-marinier toelegt op het begeleiden van mensen die vastlopen in de hoog-risico sector. Hij doet dat in zijn rol als ‘doorbraakcoach’, waarin hij met mensen op zoek gaat naar waar de gedragspatronen die nu belemmerend werken, ooit zijn ontstaan. In de loop van de tijd is hij daar duidelijke patronen in gaan ontdekken en in zijn boek ‘Ik zweer trouw – Jezelf zijn in een uniforme wereld’, zet hij die patronen, die hij ‘rode draden’ noemt, in negen stevige hoofdstukken gedetailleerd uiteen. Na een aarzelende start was ik zeer gefascineerd en heb ik het dik 300 pagina’s tellende boek, gepubliceerd in het voorjaar van 2023, rap uitgelezen.

Na het voorwoord door de commandant van het Korps Mariniers vertelt Michiel in vijf inleidende pagina’s wat hem tot het schrijven van zijn boek bracht. Daarin is hij meteen heel open over hoe hij jarenlang allerlei emoties in zichzelf had onderdrukt die uiteindelijk met alle kracht naar buiten kwamen: “Als kind al voelde ik weinig ruimte voor mijn eigen mening (…) Over mijn eigen problemen sprak ik niet (…) en bij het Korps Mariniers zette ik dit gedrag gewoon door” (p.17,18). In de sessies die hij geeft, blijken dergelijke oude familiedynamieken voor veel mensen van grote invloed te zijn op huidige overtuigingen en gedragspatronen. Die zijn vaak zo diep ingesleten dat het moeilijk blijkt eruit te stappen, maar “Groei binnen een comfortzone is maar zeer beperkt mogelijk” (p.21) en dus vergt verandering veel moed. De rest van het boek gaat in essentie over de onderliggende mechanismes en over de stappen die nodig zijn voor verandering. Het boek is rijk aan openhartige verhalen van mensen in de hoog-risico sector die samen met Michiel die uitdaging tot verandering zijn aangegaan en daarmee de emotionele verbinding met zichzelf herstelden.

Vanaf pagina 27 licht Michiel in acht pagina’s de kern van zijn gedachtegoed toe. Kinderen worden geboren met een aantal basisbehoeften en ontwikkelen manieren om te zorgen dat daaraan tegemoet wordt gekomen; het kind “beschermt zich tegen dat wat als onplezierig ervaren wordt” (p.27). Hoe dichter het kind bij de authentieke kern kan blijven, hoe gezonder en gelukkiger het zal zijn. Raakt het kind van zichzelf verwijderd en vervreemdt het van die authenticiteit, dan is er sprake van trauma. Hoe meer aanpassingen het kind doet, hoe meer compromissen het sluit, hoe subtiel en onzichtbaar die voor de buitenwereld ook zijn, des te meer de innerlijke balans wordt verstoord, met alle mogelijke problemen voor de lange termijn: “Als je jezelf lang aanpast en niet trouw bent aan wat jij nodig hebt, gaat het lichaam daarop reageren. De disbalans gaat zich uiten in een burn-out, depressie, verslaving, PTSS, vreemdgaan of het aangaan van ongezonde relaties” (p.29,30). Er ontstaat als het ware een aangepaste identiteit, die wordt verward met de eigen identiteit.

Relaties en werkomgevingen worden uitgekozen op die aangepaste identiteit en de hoog-risico sector kan dan aantrekkelijk zijn: die geeft een krachtige identiteit en moedigt aangepast, (letterlijk en figuurlijk) uniform gedrag aan. Anders gezegd: de cultuur in veel hoog-risico organisaties is zodanig dat mensen die hebben geleerd zich aan te passen, daar lange tijd ogenschijnlijk goed kunnen functioneren. Vooral het onderdrukken van emoties (nodig om het veeleisende, dikwijls gevaarlijke werk te kunnen doen) leidt uiteindelijk echter heel vaak tot het vollopen en overstromen van de emotionele emmer.

In Hoofdstuk 1 vertelt Michiel zijn persoonlijke levensverhaal. Hij blikt terug op hoe hij zich thuis onbewust leerde afsluiten en zijn emoties blokkeerde, hoe hij zich aanwende om alles alleen te doen en slechts op zichzelf te vertrouwen, hoe zijn rol als marinier hem houvast gaf en een mogelijkheid om te laten zien dat hij ertoe deed, hoe het individualistische denken vakkundig werd omgezet in collectief denken, en hoe hij zich op een gegeven moment realiseerde dat hij met het afleggen van de militaire eed gehoorzaamheid en onderwerping had beloofd aan een systeem dat hem ook mocht straffen als hij dat niet (goed) deed (p.51). Veel van zijn drijfveren waren niet authentiek, maar keuzes vanuit gemis waarbij hij veel van zijn authenticiteit opgaf in de zoektocht naar veiligheid.

Door uiteenlopende gebeurtenissen werd hij zich ervan bewust dat hij meer van zichzelf mocht laten zien, omdat hij daarmee ook meer van de ander te zien kreeg en veel diepgaandere verbindingen met anderen kon opbouwen (p.64). De ontmoeting met zijn huidige vrouw, die hij herkende terwijl hij haar nog niet kende, deed zijn hart helemaal opengaan en maakte hem duidelijk hoezeer hij zichzelf jarenlang had verstopt. Zijn aandacht verschoof van focus op het oordeel van de buitenwereld naar liefdevolle aandacht voor zijn eigen binnenwereld. Hij ging een intensieve persoonlijke helingsreis aan en daardoor ontstond ook de moed om beroepsmatig een andere koers te kiezen. Dat is hoe hij doorbraakcoach werd: zijn ervaringsdeskundigheid werd de basis voor het begeleiden van anderen die op zoek zijn naar herstel van de verbinding met hun authentieke zelf.

Michiel voelde een diepe drang zijn nieuwe beroep als coach zo gestalte te geven dat hij trouw bleef aan zichzelf: “Op een no-nonsense en impactvolle manier wilde ik anderen helpen hun blokkade op hun gevoelswereld te doorbreken en hun angsten om ‘gewoon’ zichzelf te zijn onder ogen te komen. (…) Als ik het zelf al niet doe, hoe zou ik dan een ander daarmee kunnen helpen?” (p.70).
De doorbraak die hij zijn gesprekspartners gunt, is dat ze via de tijdslijnen waarmee hij werkt, de weg terug vinden van denken met het hoofd, van analyseren, rationaliseren, compliceren en bagatelliseren van wat er in hen leeft, naar voelen met het hart, naar tolereren, valideren, accepteren en integreren – de wijze waarop we als baby ons leven beginnen. Daardoor kan er ruimte ontstaan om toe te groeien naar waarlijk weten vanuit de bron, naar realiseren en manifesteren, naar sensitiviteit die ons als mens met het goddelijke verbindt.

Later deze week volgt het tweede deel van deze boekbespreking, waarin ik de ‘rode draden’ die Michiel heeft gevonden, zal bespreken, naast nog een aantal theoretische punten die in het boek aan de orde komen. Ik had bovendien een prachtig podcastgesprek met hem, dat tussen deze twee blogdelen in online zal komen. Houd de socials in de gaten!

Traumasensitieve lactatiekundige zorg – ik ben er klaar voor!

Het was de zomer van 1994 en na een mooie thuisbevalling werd onze derde dochter geboren. Over een paar weken gaat ze trouwen; haar witte luiertruitjes van de eerste dagen, die zo prachtig contrasteerden met haar pikzwarte haartjes en diep donkerbruine ogen, staan op zolder. Ze zullen in augustus zijn vervangen door een werkelijk prachtige witte bruidsjurk. Opnieuw zullen haar ogen en haren, inmiddels iets lichter van kleur maar nog altijd mooi donker, contrasteren met haar kleding, zowel met wat ze aan heeft tijdens de borrel op de avond voor de bruiloft als met wat ze zal dragen overdag (die bruidsjurk) en in de avond, als we allemaal in gala-outfit worden verwacht.

Op de dag van haar geboorte had ik niet kunnen vermoeden dat ik een kleine dertig jaar later zou werken als lactatiekundige en medisch antropoloog/socioloog. Vooral die lactatiekunde is rechtstreeks met haar geboorte verbonden. Ik was in het kraambed letterlijk doodziek als gevolg van kraamvrouwenkoorts en toen we samen in het ziekenhuis waren omwille van mijn herstel, zag ik dat de begeleiding bij borstvoeding dikwijls te wensen overliet. Daarom werd ik vrijwilliger bij de VBN, later lactatiekundige in mijn eigen praktijk, en uiteindelijk de traumasensitieve antropoloog die ik nu ben. Sommigen vonden dat ik met die studie antropologie ineens iets heel anders ging doen, maar zelf zag ik altijd alleen maar een doorgaande lijn van micro- naar macro- naar metaniveau. Wat er tussen moeder en kind gebeurt in de vroege levensfase, is een template voor wat volgt. Wat we in het klein in ons gezin van herkomst ervaren, wordt in het groot ons referentiekader voor hoe we in de wereld staan. En hoe we met z’n allen in de wereld staan, is de basis van onze samenlevingen en hun bijbehorende culturen. Zie daar: een in mijn beleving directe verbinding van klein naar groot, van binnen naar buiten, van gezonde, veilige hechting in de ouder-kindrelatie (of gebrek eraan) naar vredelievende, empathische veerkracht in de wereld (of gebrek eraan).

Toen ik er afgelopen jaar aan werd herinnerd dat ik deze zomer mijn lactatiekundige certificering moest vernieuwen (iedere vijf jaar, als we onze ‘IBCLC’-lettertjes willen behouden), twijfelde ik dan ook niet: natuurlijk wil ik lactatiekundige blijven! Mijn traumawerk als antropoloog/socioloog binnen ACE Aware NL en mijn lactatiekundige werk voor Borstvoedingscentrum Panta Rhei vormen zó’n relevante combinatie – die wil ik voortzetten. Sterker nog… die wil ik uitbreiden!

Er was dus geen ontkomen aan: ik moest de recertificeringsprocedure doorlopen. Sinds de verplichting van het herexamen voor recertificeerders is afgeschaft (mag wel, hoeft niet), moet je op een andere manier iedere vijf jaar aantonen dat je voldoende scholing hebt gevolgd en ook anderszins competent bent om het vak uit te oefenen. Dat vind ik op zich terecht: moeders en baby’s hebben recht op hoogkwalitatieve zorg. Dan is alleen de vervolgvraag: hoe toon je aan dat je die levert? Je kunt studiepunten aanleveren, maar heb je de kennis geïntegreerd? Als je bovenop je jarenlange lactatiekundige ervaring andere dingen hebt gedaan en geleerd dan wat de eisen voorschrijven, betekent dat dan per definitie dat je geen goede zorg kunt leveren?

Met de afschaffing van het herexamen zijn de eisen wat aangepast en zodoende moest ik deze zomer voor de eerste keer het bijbehorende ‘self assessment’ maken, zodat duidelijk werd op welke kennisgebieden ik voldoende scoorde en waar ik een achterstand had weg te werken. Verder moet je voortaan een reanimatiecursus met goed gevolg afronden, moet je nog steeds 75 scholingspunten kunnen aantonen (minimaal 50 L (‘lactation’) en 5 E (‘ethics’) en maximaal 20 R (‘related’)), én moet je zo nodig een overtuigende urenverantwoording kunnen overleggen. Collega’s lieten geruststellend weten dat je weliswaar alles op orde moet hebben, maar dat er alleen steekproefsgewijs naar ‘bewijs’ wordt gevraagd. Ik rekende alles uit, diende op 13 juli mijn recertificeringsaanvraag in en tikte een paar honderd euro af. Een paar uur wachten en dan zou de website melden dat ik weer vijf jaar verder mag.

Dat laatste liet op zich wachten… niet een paar uur, maar dagen- en dagenlang. Inmiddels was ik een week weg voor een retraite op een plek die met mijn kindertijd verbonden is. Ik had het nodig en het heeft me goed gedaan. Ik bleef echter mail checken en halverwege mijn week had ik bericht: “Dankjewel voor het indienen van je aanvraag. Je bent uitgekozen voor een steekproef; we zien je documenten graag tegemoet! Denk eraan: te laat insturen betekent het einde van je certificering.”

Ai, ai, ai… het uitblijven van snel bericht had me dit al doen vermoeden… en ook wel wat doen vrezen. Nu moest ik heel veel bijlages verzamelen en aantonen dat ik die lettertjes echt nog waard ben.
Assessment: check. Reanimatiecursus: check. Bijscholingspunten: check, ruime check – meer scholing gevolgd dan ik dacht! Maar dat ene onderdeel, die urenverantwoording… daar zag ik tegenop. Mijn grove schatting vooraf had nu meer detail nodig. Een zeer druk masterjaar voor mijn studie, een jaar bestuurswerk met slechts beperkt tijd voor consulten, om allerlei redenen herbronnen na dat bestuursjaar, focus verschoven naar meer biopsychosociale aspecten van de vroege kindertijd… zou ik aan het vereiste aantal lactatiekundige uren komen?

Ik ging in gedachten terug naar wat ik de voorgaande vijf jaren aan activiteiten had ontplooid. Ik realiseerde me dat ik naast de consulten hard had gewerkt aan de grondige herziening van het beroepsprofiel. Ik had daarvan bovendien een in het Engels vertaalde, stevig onderbouwde versie gemaakt voor de Europese lactatiekundige organisatie. Daarnaast had ik een evidence-based essay geschreven in reactie op een conceptrichtlijn over de ouder-kindrelatie en de rol van borstvoeding en veilige hechting daarin. Ik had de Nederlandse vertaling van James McKenna’s tweede, dikke boek gemaakt en gepubliceerd gekregen bij een grote Nederlandse uitgever. Ik had voor ACE Aware NL allemaal trainingen en cursussen gevolgd en eindeloos veel boeken en artikelen gelezen die me meer en meer inzicht gaven in waarom het in de kraamperiode vaak zo moeilijk gaat voor moeders, waarom hun baringen lang niet altijd vlot verlopen en ze vervolgens tobben met borstvoedingsproblemen. Al deze dingen hadden me echter geen CERP’s opgeleverd, de door de internationale lactatiekundigenorganisatie geaccrediteerde scholingspunten. Nu ik zowel mijn uren als mijn CERP’s moest aantonen, werd ik me ervan bewust dat het referentiekader eigenlijk nogal smal is. Die R-categorie… daarin mocht ik maar 20 punten opgeven, terwijl veel van wat mij nu een veel betere lactatiekundige maakt dan vroeger, precies in die of in geen enkele categorie valt.

Het uitwerken van mijn uren en mijn CERP’s, het plaatsen ervan in precies het juiste rijtje… ik werd er wat opstandig van, maar vooral ook verdrietig. Opnieuw besefte ik hoe ver we nog zijn verwijderd van een traumasensitieve benadering, van een holistische in plaats van een gefragmenteerde, reductionistische aanpak van gezondheidsproblemen. Een moeder en een baby die samen de borstvoedingsrelatie niet soepel aan de loop krijgen… daar is vrijwel altijd veel meer aan de hand dan ‘alleen maar’ een lactatiekundig, ‘technisch’ knelpunt. Natuurlijk moet het aanleggen onder de loep worden genomen; natuurlijk moeten anatomische of neurologische problemen bij de baby worden uitgesloten. En vanzelfsprekend moet je kijken hoe al bestaande medische problemen binnen de borstvoedingsrelatie een plaats hebben, maar… vanuit een traumasensitieve benadering weet je dat zelfs al déze zaken mogelijk (en heel vaak zelfs waarschijnlijk) veel dieperliggende wortels hebben.

Er is nog steeds veel aarzeling om deze trauma-aspecten erbij te betrekken. En er is ook vaak veel angst om het hierover te hebben met cliënten: kunnen ze dat wel aan, willen ze daarover wel praten, is het niet brutaal daarover te beginnen? Dan is het goed te bedenken dat als er zulke vragen opkomen, die vaak een spiegel zijn voor je eigen pijn, voor je eigen triggers en je eigen overlevingsstrategieën. Wanneer je de competenties ontwikkelt die nodig zijn om het kwetsbare, intens persoonlijke gesprek met de cliënt op een veilige, constructieve, compassievolle manier aan te gaan, dan ontstaat er een wonderschone diepgang in de consulten. Dan ontstaat er een ontroerende verbinding, omdat de cliënt de veiligheid voelt om de verbinding met het diepste Zelf te herstellen. Wat een eer, om daarbij aanwezig te mogen zijn en er een bijdrage aan te mogen leveren… over hoogkwalitatieve zorg gesproken!

Ze hadden elders in Europa een paar dagen nodig om al mijn bijlages te bestuderen, maar het is gelukt: afgelopen maandag kreeg ik bericht dat ik tot december 2028 weer gerecertificeerd ben – hoera!
Vrij baan, dus, voor de verdere ontwikkeling van traumasensitieve lactatiekundige consulten!