Het overheerlijke toetje was op; het feest liep ten einde, toen ze op me afkwam en me met een dubbele tong toesprak: “Je zei een paar dingen die me niet bevielen…” Ze aarzelde, richtte zich tot de man naast me met de vraag hun gedeelde eigen taal om te zetten naar woorden die ze in het Engels zelf niet kon vinden en vervolgde: “Ik vond het niet okay, maaarrr…” Ze pauzeerde en maakte een weids gebaar met haar rechter arm: “Ik vergééf je. Echt, ik vergeef je!” Ze zocht mijn ogen en wachtte op hoe ik haar woorden in ontvangst zou nemen. Ze keek verwachtingsvol en leek op mijn dankbaarheid te rekenen. Ik was perplex en zei: “Okay…?” Ik had geen idee hoe het verder zou gaan en wat er nog meer zou komen. “Dus!” Haar stem streefde naar vastberadenheid, maar de dubbele tong en lange uithalen bleven: “Dus! Ik hou van je en ik wil je een knuffel geven!” Ze pakte me beet, me min of meer dwingend om op te staan en haar knuffel in ontvangst te nemen. Ik was overdonderd en vond het raar wat ze deed, zeer impertinent bovendien. Ik had helemaal geen zin in een beschonken knuffel van haar en ik zat evenmin te wachten op haar vergiffenis, maar dat zei ik niet. Ik glimlachte en stond als aan de grond genageld.
In een flits dacht ik terug aan de dag ervoor. Ze had bij mij in de rij gezeten in het publiek, ik op de derde stoel vanaf de zijkant, zij op de vijfde, en ze had zich met klem aan me voorgesteld. Na de pauze kwam ze te laat terug (de spreker was alweer van start gegaan) en wurmde ze zich tussen onze stoelen en de rij voor ons door. De ruimte was beperkt, gevuld met neergezette handtassen, rugzakken en goodie bags. Op de over elkaar geslagen benen rustten notitieblokken waarin aantekeningen werden gemaakt over vroegkinderlijk trauma, compassie, heling en zelfreflectie. Ze ging zitten en keek met een frons om zich heen. Ze nam royaal plek in en zat, anders dan in het eerste deel van de ochtend, wat bekneld. In de pauze was er namelijk een stoel aan de rij toegevoegd. Ik had de organisatie laten weten dat mijn collega helaas verlaat was en bij aankomst waarschijnlijk graag naast me zou willen zitten. Ik vroeg hoe we dat zouden kunnen regelen en de organisatiedame liep met me mee naar voren. Ze keek, liep naar achteren, kwam met een extra stoel terug en herschikte de rij een beetje. Ik was haar, omwille van mijn collega, dankbaar voor deze praktische aanpak en hoopte dat mijn collega snel zou kunnen aanschuiven.
De stoelen waren hierdoor echter ietsje dichter op elkaar komen te staan en dat wreekte zich nu: de rijgenoot voelde dat ze minder bewegingsruimte had en raakte geïrriteerd. Rusteloos beklaagde ze zich bij deze en gene om haar heen, waaronder ik. Ik fluisterde dat het kwam door de extra stoel. De blik in haar ogen werd feller, de energie die ze uitstraalde werd heftiger. Ze draaide, wiebelde, blies, hijgde, zuchtte en kreunde en eiste toen met meer volume een oplossing. Ik werd er ongemakkelijk van; iedereen zat, net als ik, met aandacht naar de spreker te luisteren en ik ervoer de situatie als verstorend. Aangezien we op de derde rij zaten, begon ik me bovendien bezwaard te voelen richting de spreker. Ik keek opzij; de mensen naast me hadden de ogen op hem gericht. Ik wilde ze niet afleiden en zag geen kans iets te ‘organiseren’ met die stoelen. Ik keek haar aan: “Als je wat eerder was gekomen, hadden we misschien wat kunnen schuiven, maar ik zie daar nu geen mogelijkheid toe…” Dat viel verkeerd. Haar mond verstrakte; haar ogen spoten vuur en ze draaide haar hoofd van mij af.
Later op de dag stond ze ergens achter me in de rij voor het signeren door de schrijver. Vlak voordat degene voor mij aan de beurt was, werd ons verzocht terug te keren naar onze plaatsen. We besloten de volgorde van de rij te onthouden en bij de volgende signeersessie opnieuw onze beurt af te wachten. Die beurt kwam, maar de boze dame drong zich naar voren in de rij om iedereen die vanaf de zijkant instroomde voor een handtekening, weg te sturen en hun uit te leggen dat achter aansluiten de bedoeling was. Nu ze toch al vooraan stond, probeerde ze van die plek gebruik te maken om haar eigen handtekening te scoren, hoewel wij met wat anderen rustig stonden te wachten. Ik maakte haar erop attent dat ze niet meer op de juiste plek in de rij stond. Ook dat viel niet goed en na afloop van de dag wilde ze met mij het gesprek aangaan over één en ander. Ik had inmiddels besloten dat ik er geen energie in wilde steken. Een deel van de dag was gewijd geweest aan het belang van leren ‘nee’ zeggen als je een ‘nee’ voelt. Dit leek me een goede mogelijkheid om weer te oefenen, dus ik zei vriendelijk: “Ik wil het er graag bij laten.” Haar gezicht maakte duidelijk dat dat als een verrassing kwam, maar ik zei het ‘firm and gentle’, zoals iemands benadering onlangs werd gekwalificeerd.
Dit alles ging door mijn hoofd, toen ze me na haar liefdesverklaring wilde laten opstaan voor een knuffel. Ik wilde weer ‘nee’ zeggen, maar zag niet hoe ik op dit moment onder haar avances uit kon komen zonder een scène te creëren. Strikt genomen en logisch bekeken lag de oorzaak van de eventuele scène natuurlijk niet bij mij maar bij haar; desondanks voelde het ingewikkeld. Mijn gedachten tuimelden over elkaar heen: “Ik wil dit niet! Ik walg hiervan! Ik vind dit verwerpelijk. Wat kan ik doen om dit op afstand te houden, om deze totaal ongewenste intimiteit op afstand te houden, kortom… om háár op afstand te houden?” Ik wist het niet, en voordat ik er erg in had, stond ik al en had ze haar armen om me heen geslagen en zoende ze me op mijn wang. Ik was geschokt en maakte me zo snel mogelijk los uit de omhelzing. Ze lachte, wauwelde nog wat en liep beneveld weg.
Even later kwam ze terug en maakte ze opnieuw statements waarmee ik niks kon. Ze wilde bovendien met me op de foto en voordat ik me kon verzetten en een stevige tegenwerping kon maken, voordat ik iets had bedacht wat ik vriendelijk doch dringend kon zeggen, was het alweer gebeurd. Ik heb de foto niet bekeken; ik kreeg ‘m niet en ik wil ‘m niet. Ze zei nog iets in de trant van dat ze blij was me te hebben ontmoet en dat ik zo bijzonder was. Ze droop aangeschoten af, en terwijl ik napraatte met iemand anders, zag ik dat ze zichzelf met Jan en alleman op de foto zette. Mijn nieuwe gesprekspartner was degene naast wie ik de hele avond aan tafel had gezeten en met wie ik een fijn gesprek had gevoerd. Ze stelde een foto van ons samen voor. We pakten elkaar beet, leunden tegen elkaar aan en lachend en klierend maakte ze een aantal selfies, die ze me de volgende dag toestuurde.
Het was echter nog niet klaar. De dronken dame kwam een derde keer naar me toe en stak nogmaals een lofdicht op mij af en hoe het wel vervelend was allemaal, maar dat we elkaar nodig hebben in de wereld en dat ze mij wilde bedanken voor hoe ik haar en haar gedrag had gespiegeld en dat ze er wat van had geleerd waarmee ze blij was. Ik was er niet zeker van dat haar cognitieve brein op dit moment werkelijk in staat was om gedegen leerervaringen op te doen of te reproduceren, maar ook nu besloot ik het erbij te laten. Ik had hier geen verantwoordelijkheid. Wel had ik gedachten over hoe datgene wat we met z’n allen overdag te horen hadden gekregen, aansloot bij het gedrag dat ze nu liet zien… en ook bij het gedrag dat ik zelf nu liet zien door geen ‘nee’ te zeggen, getriggerd te raken en mijn grenzen niet te bewaken.
Dat laatste aspect liet me niet los. Toen ik anderhalve dag later mijn wekelijkse CI-sessie had, besloot ik deze gebeurtenis in te brengen en met mijn ‘therapeut’ te reflecteren op mijn reactie. Daarover lees je volgende week meer!