Vorige week deelde ik een gebeurtenis met een dronken vrouw en hoe ik op haar reageerde. Deze week vertel ik over hoe ik die reactie verder onderzocht.
‘Zullen we eerst een grounding doen of wil je meteen beginnen?’ Mijn collega vroeg het me lachend. We hadden al twee sessies achter de rug en nu was het haar beurt om therapeut te zijn, dit keer met mij als cliënt. Ik had nog niet helemaal bedacht wat mijn intentie voor de sessie was en welke lastige situatie ik verder wilde uitdiepen via Compassionate Inquiry (CI). Een grounding leek me een goed idee; de stilte ervan had al vaker tot mooie inzichten geleid.
Ik sloot mijn ogen en gaf me over aan haar stem. Het duurde maar twee of drie van haar zinnen en toen wist ik het: de situatie met de dronken dame die me omhelsde en zoende – daarover zou mijn sessie vandaag gaan. Meer inzicht krijgen in wat daar eigenlijk was gebeurd – dat was mijn intentie.
Het is met CI de bedoeling dat we snel afdalen in onze lichamelijke ervaringen, maar ik had even tijd en tekst nodig om mijn collega de context uit te leggen. Ik vertelde het verhaal en hoe ik walgde van het idee dat ze me zou omhelzen. Dat woord pikte ze terecht op – walging is een krachtige emotionele ervaring. Ze vroeg me hoe dat voelde, walging. Ik tastte met mijn gedachten mijn lichaam af, dacht terug aan de bewuste avond. ‘Ik werd er misselijk van. Zelfs als ik het nu vertel, zou ik willen kotsen’, antwoordde ik. ‘Kunnen we even bij dat gevoel blijven?’ We zijn beide CI-student; ook ik ken de vragen, en ik weet wanneer je ze ongeveer kunt verwachten, maar toch… als je in de cliëntrol zit, is het anders. Voor de cliënt verschijnen de vragen die je als therapeut het beste kunt stellen of die je als observant graag wilt zien komen, soms tóch als een verrassing. En soms is de vraag zelf geen verrassing, maar is het gevoel dat gepaard gaat met het waarnemen van de lichamelijke sensatie dat wél. Die waarneming is soms echt intens, confronterend, schokkend. Dat was ook nu het geval: ik voelde nu haast meer walging dan op het moment zelf, toen ik overrompeld was en alleen maar dacht aan hoe ik de situatie optimaal kon ‘managen’ zonder er een toestand van te maken, daarmee een verantwoordelijkheid op mijn schouders nemend die daar niet thuishoorde. Zij drong zich immers aan mij op, niet andersom.
We bleven een poosje bij de walging en al snel realiseerde ik me dat deze walging niet over deze vrouw ging, maar over een andere vrouw – over mijn moeder. Zij was jarenlang een soort verborgen alcoholist. Ze loog tegen mij over of ze gedronken had. Pepermunt en goedkope eau de toilette werden ingezet in een poging de odeur van alcohol en nicotine te verdoezelen. In combinatie met kleding die doortrokken was van de stank van verschaalde sigarettenrook resulteerde dat in een geurenbouquet dat ik na verloop van tijd niet meer kon verdragen en dat jaren later, als ik het ergens waarnam, via associatie het hele palet aan ellende opriep. Als ik bij mijn moeder alcohol meende te ruiken, ontkende ze het meestal. Dan zei ze dat het de medicijnen waren of ze verzon iets anders.
Tijdens onze CI-sessie herinnerde ik me bovendien een situatie waarin we midden in de nacht terugkwamen van het bezoek aan een stel kennissen van mijn ouders. Ze hadden de hele avond beneden zitten klaverjassen met z’n vieren, terwijl mijn zusje en ik samen met de twee zoons van het stel boven films keken en chips en ijsjes aten. Als we zachtjes deden, zouden ze ons waarschijnlijk vergeten en mochten we extra lang opblijven. Eén zo’n avond was het weer laat geworden. Mijn zusje en ik werden op de achterbank van de auto geïnstalleerd, comfortabel in een slaapzak, zodat we de rit van een dik half uur naar huis slapend konden doorbrengen. Mijn moeder had geen rijbewijs, dus mijn vader reed altijd en ging daar verantwoord mee om. Eenmaal thuis parkeerde mijn vader op zijn vaste plek voor de deur. We werden wakker en moesten met onze slaperige koppies en rillerige lijfjes (we zullen iets van 7 en 9 of 8 en 10 zijn geweest) de auto uit. Mijn vader deed zijn stoel naar voren en liet ons uitstappen, zodat we de trap op konden lopen van de portiek van onze flat. Ook mijn moeder kwam de auto uit, maar vlak voordat ze de portiek in stapte, braakte ze op de stoep voor onze flat alles eruit wat er die avond in was gegaan – naast de hapjes vermoedelijk heel veel sherry of vermout, dé drankjes in die tijd, met voldoende alcohol om beroerd van te worden als je er een hele avond mee doorhaalt.
Ik schaamde me; wie zou hier morgenochtend getuige van zijn, van zo’n vieze plek op de stoep, vlak naast de auto, vlak voor de voordeur? Dat hoorde niet, zo voelde ik. Kotsen is tot daar aan toe desnoods; daar kun je niet altijd wat aan doen, maar op de stoep voor de voordeur, na een avond uit?! Ik doorgrondde niet alles, maar als jong kind vond ik dit zeker niet in orde. Ik heb er, terugdenkend, een gevoel bij dat ook mijn vader zich schaamde en ook dat hij boos was, hoewel hij niks zei. Ik weet niet hoe het is afgelopen die nacht, of één van beiden nog naar beneden is gegaan om er bijvoorbeeld een emmer water overheen te gooien. Wel had mijn vader jarenlang maagproblemen: hij had te veel geslikt wat hij niet te verteren vond, denk ik.
Dat drinken van mijn moeder was dus niet pas een ding toen ik volwassen, getrouwd en moeder in mijn eigen gezin was. Dat was vast en zeker al ouder, al weet ik niet zeker of het die keer een incident was, of een voor ons zichtbare gebeurtenis in wat ook toen al een patroon kan zijn geweest. Hoe dan ook had het tot gevolg gehad dat ik mij decennialang verre zou houden van alles wat mogelijk tot een ongecontroleerde staat van zijn kon leiden: geen overvloed aan alcohol, geen sigaretten, geen drugs, geen wiet – meer algemeen: geen al te dolle uitspattingen. Ik zou me niet als een experimenterende puber lekker vrij en onbezonnen laten gaan, maar mezelf in bedwang houden: geen toestanden, geen drama, geen gênante vertoningen.
Over vastberadenheid gesproken: ik zou voor mezelf en zeker later voor de kinderen niet een situatie creëren waarin ze bijvoorbeeld door winkelpersoneel in de stad zouden worden aangesproken met de opmerking: ‘Joh, ik vind het heel vervelend, maar mijn personeelsleden zeggen soms tegen elkaar van kijk, daar komt die dronken vrouw weer aan, maar dat is jouw moeder…’ Wat kon ik eraan doen? Ja, ze was mijn moeder en nee, ik was niet verantwoordelijk voor haar gedrag en ja, ik had geprobeerd er wat tegen te doen en nee, dat was totaal niet gelukt en ja, ik vond het totaal waardeloos dat ik niet trots op mijn moeder kon zijn, zoals andere kinderen in de klas. En ‘waardeloos’ was een complex begrip: ik was intens verdrietig, maar ik was ook gewoon hartstikke boos. Waarom maakte ze er zo’n puinhoop van? Waarom was ze er niet voor ons? Waarom zoop en rookte ze zo veel, hoewel ze er niet gelukkig van werd? Er was veel verwarring, verdriet, teleurstelling, woede, en ja, ondanks alles ook heel veel vastberadenheid en zelfbeheersing, overlevingsdrang en dapper doorzettingsvermogen.
Volgende week deel ik het verdere verloop van de sessie en mijn opgedane inzicht.