Boekbespreking ‘De mythe van normaal’, Deel 2

Vorige week bespraken we Deel I van ‘De mythe van normaal’, het nieuwe boek van Gabor Maté en zijn zoon Daniel Maté. Deze week is Deel II aan de beurt, ‘De ontwrichting van de menselijke ontwikkeling’. In dit deel gaan de auteurs in op de kernaspecten van de menselijke ontwikkeling, van de basisbehoeften van baby’s en kinderen, via de manier waarop we worden geboren en ontwikkelingen rond het ouderschap, tot de invloed hiervan op de kindertijd en de impact van de cultuur waarin we leven op dit alles.

Hoofdstuk 8 stelt de vraag wat de menselijke natuur is, wat we nodig hebben voor een goede gezondheid. Een goede gezondheid en volledige ontplooiing van het potentieel komen alleen dan tot stand als aan de basisbehoeften wordt voldaan; dit geldt voor elke levensvorm – denk aan een boom zonder de juiste voedingsstoffen of voldoende licht. Genen spelen zeker een rol, maar: “We zijn vrijer van genetische invloeden dan enige andere soort op aarde” (p. 118). Voor veel mensen is dit nog een vrij nieuw idee, begrijpelijkerwijs soms confronterend. Het betekent dat onze omgeving er echt toe doet en dit heeft enorme implicaties voor hoe we de samenleving organiseren. Het betekent ook dat interpersoonlijke relaties van groot belang zijn. We hebben een aangeboren behoefte aan wederkerigheid en afstemming met anderen, een “neurale verwachting”, zoals verwoord door neurowetenschapper en onderzoeker Stephen Porges, die de polyvagaaltheorie bedacht: “Ons brein kan het gebrek aan verwelkomende reactie ervaren als een aanval, een bedreiging van de veiligheid” (p. 120). Anderen hebben dit beschreven als ‘wired for connection’, neurlogisch gericht op verbinding. Om menselijke relaties en menselijk gedrag te begrijpen, is het de moeite waard om naar zijn theorie te kijken, die we in een andere review zullen bespreken.

Hoofdstuk 9 legt de onvermijdelijke behoeften van kinderen uit. Wat benadrukt wordt, is dat we voelende wezens zijn, voordat we denkende wezens zijn. Wat we in onze vroegste stadia voelen en de emotionele kennis en wijsheid die we zo ontwikkelen, heeft een enorme impact op hoe we denken zodra de intellectuele kennis online komt: “Als emotie de basis is van cognitie, dan zijn relaties de tektonische platen die vorm geven aan die basis” (p. 125). Voor een stevig fundament is een uitnodigende zorgomgeving nodig, waar het kind authentiek kan zijn. Wat vaak ‘wangedrag’ wordt genoemd, kan dan worden gezien als “een gefrustreerde behoefte, een ongehoorde communicatie, een onverwerkte emotie” (p. 127), kortom: ontbrekende veiligheid. Het hoofdstuk bespreekt vervolgens enkele van de zeven belangrijkste hersensystemen zoals onderscheiden door Jaak Panksepp in zijn werk over affectieve neurowetenschap: ZOEKEN, ZORG, SPELEN en LUST, naast ANGST, WOEDE en PANIEK/ROUW. Gordon Neufeldt wordt geciteerd vanwege zijn vier basisbehoeften: 1. de gehechtheidsrelatie, 2. zekerheid van gehechtheid, 3. toestemming om je emoties te voelen, en 4. de ervaring van vrij spel. Al deze behoeften en systemen hebben te maken met die cruciale behoefte aan verbinding en veiligheid.

Hoofdstuk 10 bespreekt de kwestie van stress voor de geboorte. Het hele hoofdstuk gaat over pre- en perinatale psychologie, het belang van de intra-uteriene omgeving voor het zich ontwikkelende kind en hoe “emotionele en neurologische afdrukken [zijn] ingebed in de cellen en het zenuwstelsel van het menselijk organisme” (p. 139). Het is heel ontroerend om te lezen hoe Gabor zich terdege bewust is van hoe hij de geboorteomgeving beïnvloedde die zijn vrouw Rae (niet) kon bieden, vanwege zijn eigen ongeheelde trauma en de “interpersoonlijke biologie” waarmee we elkaar (dis- of co-)reguleren. Hij schrijft zichzelf actief in het verhaal en neemt verantwoordelijkheid voor zijn rol, wat iets zichtbaar maakt van de weg die hij met zijn gezin is gegaan en die nu heeft geleid tot een boek dat hij samen met zijn zoon heeft geschreven.

Het is echter cruciaal om te beseffen dat deze omgeving niet alleen een individuele kwestie is, maar iets wat vorm krijgt in een sociale context, of, zoals Gabor vaak zegt: “Voordat we met onze geest de wereld creëren, creëert de wereld om ons heen onze geest” – en dus een preverbale herinnering aan hoe die wereld eruitziet. De sociale context kan deze omgevingen ondersteunen of ondermijnen door allerlei soorten stressoren, waardoor de kans op allerlei soorten ziekten toeneemt. Daarom pleit het boek ervoor dat de baarmoeder en “het aangaan van een zwangerschap zou moeten zijn als het binnengaan van een heiligdom, een heilige plaats en tijd” (p. 145) en dat we, net als oude volkeren, “de heiligheid van de intra-uteriene omgeving” (p. 144) diep van binnen zouden moeten leren begrijpen.

Hoofdstuk 11 behandelt de medicalisering van de geboorte en het feit dat “de gynaecologische werkwijze de echte en natuurlijke behoeften van moeders en baby’s negeert – in feite worden ze vaak met voeten getreden” (p. 148). Bevallen is geen kwestie van “duwen en trekken en snijden en vangen”, maar in culturen die nog steeds sterk patriarchaal zijn, is het moeilijk om van de obstetrie terug te keren naar de vroedvrouwerij en het vertrouwen in natuurlijke processen terug te krijgen. Dat is een echt verlies, aangezien de betrokken hormonale cascades “warmte, koestering, binding, bescherming, enzovoort” bevorderen en “de blauwdruk voor de moeder-kindrelatie” voorbereiden (p. 155). De toename van het aantal keizersnedes is om die en verschillende andere redenen zorgelijk, evenals obstetrisch geweld. Het hoofdstuk pleit voor nederigheid aan de kant van zorgverleners en moedigt een breiende vroedvrouw aan als een rustige metgezel voor de barende vrouw die door die heilige transitie gaat.

Hoofdstuk 12 gaat dieper in op aspecten van ouderschap en hoe vaak “het leidende principe is voorkeur van de ouder, niet de behoefte van het kind” (p. 161). We hebben dit onderwerp al eerder aangeroerd in de blogserie over Adult Supremacy. Ook dit hangt weer sterk samen met de manier waarop de cultuur omgaat met de ontwikkelingsbehoeften van kinderen. In het hoofdstuk wordt uitgelegd hoe opvoedingsadviezen zich door de eeuwen heen hebben gericht op hoe het kind kan worden gevormd om te voldoen aan de verwachtingen van de samenleving. In een contactarme samenleving is het moeilijk om dicht bij wat Darcia Narvaez het “geëvolueerde nest” noemt te blijven, een omgeving met veel geruststelling, responsiviteit, aanraking, meerdere jaren borstvoeding, gemeenschappelijke zorg, positieve sociale steun en creatief vrij spel. Dit is wat mensen als jager-verzamelaars eeuwenlang als normaal hebben gezien en het ontbreken ervan wordt door Narvaez “unnestedness” genoemd (p. 166.167). Narvaez en Jean Liedloff pleiten ervoor om baby’s met waardigheid te behandelen, omdat dat de beste manier is om zowel gezondheid als sociale competentie te bevorderen. Omdat ouders vaak gestrest of bezorgd zijn, is er veel “nabije scheiding”, om de beschrijving van Allan Schore te gebruiken: er fysiek zijn, maar niet emotioneel aanwezig. Met zoveel sociaal-culturele druk zijn ouders regelmatig “als een vis uit het water” (p. 177), omdat ze sociale structuren missen om hen te ondersteunen, wat op zijn beurt “een voedingsbodem voor persoonlijke en maatschappelijke malaise” creëert (p. 178).

Hoofdstuk 13 benadrukt sterk het feit dat er geen rechtvaardiging is voor simplistische vormen van ‘parent-blaming’, ouders de schuld geven, aangezien ouders moeten opereren in een “sociaal giftige omgeving” met veel vervreemding en een “wegvluchten van kwetsbaarheid” (p. 185). De stress die dit veroorzaakt, leidt tot een defensieve toestand, waardoor gezonde groei en ontwikkeling onmogelijk worden. Het “verleidelijke ontwerp” van allerlei producten en programma’s gooit slechts olie op het vuur en creëert hersenen die verslaafd raken aan kortdurende dopamine-kicks voor instant behoeftebevrediging in plaats van meer langdurige ‘beloning’ via inspirerende relaties en ervaringen, leidend tot hogere oxytocine- en serotoninespiegels. Dit alles schaadt zowel cognitieve als sociale vaardigheden.

Hoofdstuk 14 bespreekt de invloed van cultuur op wie en hoe we zijn: “Hoe we functioneren als individuen kan niet worden begrepen los van onze relatie tot de grotere groep” (p. 198). Het leidt tot een ‘sociaal karakter’, “het kernkarakter dat de meeste leden van een cultuur gemeen hebben” (p. 201). Wat als ‘normaal’ wordt beschouwd, is dus sterk afhankelijk van wat er van mensen wordt verwacht, ook al zijn routines of gewoontes of overtuigingen op zich nauwelijks te begrijpen of te verdedigen. Sociale acceptatie wordt zo een drijvende kracht achter gedrag, ook al is het in ernstige mate sociaal geconstrueerd door grote bedrijven die proberen winst te slaan uit de menselijke onzekerheden van nooit genoeg hebben en nooit genoeg zijn.

Volgende week bloggen we over Deel III van het boek, ‘Heroverweging van abnormaal: aandoeningen als aanpassingen’.

 

Geplaatst in Boek- en filmbesprekingen.