‘Via veiligheid naar veerkracht’ – het ontstaan van het Vakblad Vroeg-artikel, Deel 2

Afgelopen week bespraken we hoe zelfs subtiele verschillen in bewoording een onwelkom machtsverschil tussen volwassenen en kinderen kunnen introduceren. Deze week bespreken we het belang van het benaderen van moeilijke situaties als een kans voor een leerproces en hoe dat een hoopvolle manier is van het kijken naar een kloof in kennis.

Leren vereist meestal intense nieuwsgierigheid, wat min of meer gelijk staat aan moed, omdat je, vooral met betrekking tot traumabewustzijn, dapperheid en kwetsbaarheid nodig hebt die je in staat stellen om moedig en met heel je hart te luisteren naar de levenservaring van mensen, open en zonder oordeel. Naast iemand zitten, het heftige verhaal aanhoren en ‘holding space’ bieden is mogelijk iets wat we tijdens ons opgroeien niet hebben meegekregen, dus het vereist een leerproces. Dit is een aspect dat we eveneens inbrachten in het artikel. Kijk maar eens naar deze twee zinnen:

Daarom is het van belang dat volwassenen de behoeftes en de pijn van een kind kunnen herkennen.
Om te begrijpen wat een ander doormaakt, is oprechte nieuwsgierigheid nodig, het verlangen om het levensverhaal van de ander zonder oordeel te (leren) begrijpen.

In de eerste zin wordt aangegeven dat het herkennen van behoeftes belangrijk is. Daarover waren we het eens; dat is inderdaad van uitzonderlijk groot belang. Tegelijkertijd is het herkennen niet iets wat je nu eenmaal wel of niet kunt. De meeste dingen in het leven zijn te leren, als leerling-in-wording intrinsiek gemotiveerd is en de toegevoegde waarde ziet van wat er te leren valt. In de eerste zin is het echter zo dat je het wel of niet kunt en dit kan het gevoel geven dat je in de ‘verkeerde’ categorie zit. Het kan gemakkelijk worden gevoeld als een oordeel: ‘Je zou dit al moeten kunnen; zo niet, dan schiet je tekort.’
Dit is de reden dat we het anders hebben verwoord en ‘leren’ hebben toegevoegd. Als je eenmaal onderkent dat iets zowel belangrijk is als te leren valt, zitten mensen niet langer in één van twee categorieën (je kunt het of je kunt het niet), maar op een continuüm van minder of meer gevorderd als leerling. Dit biedt hoop en vriendelijkheid. Door ‘leren’ toe te voegen, is er sprake van een proces, niet van een onveranderlijke staat. Het neemt het oordeel weg en biedt daarvoor in de plaats compassie en vertrouwen: ‘Het is okay; jij bent okay! Dit is wat het kind nodig heeft en je kunt leren om het kind dat te geven, als je dat op dit moment nog niet kunt!’ Het voorkomt dat mensen de angst en schaamte moeten ervaren van een ‘loser’ te zijn of ‘niet goed genoeg’. Schaamte is één van de grootste blokkades op het pad van groei en ontwikkeling. Je kunt iemand niet dwingen iets te leren; de druk van het presteren, de angst om te falen en de stress van schaamte zijn in zichzelf al genoeg om een betekenisvolle leerervaring te verhinderen. Het enige wat je kunt doen, is een sfeer creëren die bemoedigt en aanmoedigt (letterlijk moed geeft), die uitnodigend is en uitdaagt om je ‘leerbaar’ op te stellen. Om dat te laten gebeuren hebben mensen meestal een gevoel van verbinding nodig, een gevoel dat ze gezien, gehoord en gewaardeerd worden, des te meer als er sprake is van veel onderliggende pijn, die wellicht naar buiten komt als boosheid, koppigheid of weerstand, om een paar verschijningsvormen te noemen.

Het beschrijven van belangrijke vaardigheden als zaken die je je hele leven lang kunt leren, zowel privé als in de werkomgeving of in de samenleving als geheel, is een teken van vertrouwen: ‘Toe maar! Je kunt het!’ Als we die lastige gesprekken kunnen voeren over wat kinderen nodig hebben en vaak nog ontberen, en we voegen daaraan het vertrouwen toe dat je als volwassene kunt leren om dat te bieden, dan werken we aan het voorkomen van (culturele en persoonlijke) intergenerationaliteit van ongezonde gewoontes. Je kunt echter alleen maar werkelijk iets leren, wanneer je je veilig voelt (daar heb je die psychoneuroimmunoendocrinologie weer!) en wanneer je weet dat je ook mag falen. Zonder toestemming om te falen of om hulp te vragen, zou het bijna dwaas zijn om een leerproces aan te gaan. Waarom zou je je leven, je imago, je sociale inclusie op het spel zetten door te proberen iets te bereiken waarvan je amper zeker weet of het zal lukken? Wie zou willen koorddansen zonder ervaring én zonder vangnet? Bovendien zul je in het algemeen alleen een bewust leerproces kunnen aangaan wanneer je je bewust bent van je incompetentie. Dit is andermaal een reden waarom je het nodig hebt je veilig te voelen en gesteund zonder oordeel, omdat de stress van onveiligheid ons in een vecht-of-vlucht-modus brengt; die laat geen effectief leerproces toe, alleen maar overleving.
Als leerprocessen moeilijk blijken te zijn, verdient daarom de volgende vraag aandacht: ‘Wat maakt het moeilijk om de verbinding tot stand te brengen, tussen de volwassene en het kind, en ook tussen de volwassene en diens eigen innerlijke kind?’ Het gaat allemaal om dat grote verschil tussen ‘Wat is er met je aan de hand?’ (oordeel, geen ‘holding space’, machtspositie) en ‘Wat is er met je gebeurd?’ (nieuwsgierigheid, verbinding, compassie, moed, gelijkwaardigheid), het verschil tussen ‘Wat is je probleem?’ en ‘Wat is je verhaal?’

Voor ons zijn bewoordingen die al deze onderliggende fysiologische processen respecteren van cruciaal belang en we zijn van mening dat we er ons als volwassenen van bewust moeten zijn dat kinderen voor zulke dynamieken geen verantwoordelijkheid dragen. Zij doen na wat hun omgeving hen voorleeft. Ze ervaren toxische stress als gevolg van de interactie met hun omgeving, die hun vaak ook nog toxisch taalgebruik aanreikt. De verantwoordelijkheid voor dit alles ligt dus bij de volwassenen om hen heen, waarbij het belangrijk is te onderkennen dat hoe meer de volwassenen te lijden hebben onder vroegkinderlijk trauma, hoe moeilijker het voor ze zal zijn om tot diepgaande reflectie te komen en dit vraagt op zijn beurt weer om compassie. Hoe meer veiligheid we ervaren, hoe meer moed we zullen hebben om onszelf kwetsbaar op te stellen, omdat we in een veilige omgeving niet steeds alert en op onze hoede hoeven te zijn voor dreigend gevaar. Wanneer we over vaardigheden spreken in termen van leerprocessen, in plaats van mensen in te delen als ‘competent’ of ‘incompetent’, wordt alles vriendelijker en dit zal leiden tot het terugdringen van toxisch taalgebruik, waarin tekortkomingen het uitgangspunt zijn.

Laten we, tot slot, terugkeren naar de vragen die de redactierondes inspireerden: Wat is de toegevoegde waarde van ACE Aware NL? Wat is er anders in jullie benadering? Wat is jullie kernboodschap?
De wetenschap heeft aangetoond dat we onze kindertijd niet achter ons laten. Ten goede of ten kwade blijft die bij ons en ze kleurt de manier waarop we in de wereld staan, de manier waarop we voelen, denken, ons gedragen in relatie tot anderen, en de manier waarop we reageren op de behoeften van onze jongsten en hoe we die koesteren, wat van invloed is op hun eigen start in het leven. Uiteindelijk begint een gezonde en rechtvaardige samenleving, met aandacht en compassie voor anderen en de leefomgeving, met een veilige kindertijd.
Dit betekent dat we ons niet slechts richten op baby’s en jonge kinderen, maar zeker ook op het ondersteunen van volwassenen voor hun eigen herstel van ACEs, waardoor ze vervolgens sensitiever en responsiever kunnen zijn in contact met kinderen en nieuwe ACEs kunnen worden voorkomen.
We hopen dat het artikel en deze twee blogs hebben laten zien dat we tot doel hebben om in Nederland bewustzijn aangaande ACEs te creëren, een bewustzijn dat versterking vereist en verdient op zowel het persoonlijke als het beleidsniveau, zoals in gezinnen, gemeenschappen, kindgerelateerde gezondheidszorg en landelijke instanties.

Op deze wijze zijn we in gesprek geweest met de Vakblad Vroeg-redactie en het was hartverwarmend om te ervaren dat wanneer we allemaal in die staat van nieuwsgierigheid blijven (‘Wat bedoel je hiermee?’, ‘Wat is de reden dat je dit erin/eruit hebt geredigeerd?’, ‘Hoe kunnen we binnen de woordlimiet voor twee pagina’s blijven en deze tekst zo krachtig en toegankelijk mogelijk maken?’), er veel kan worden bereikt!
We hopen dat het artikel je ondersteunt in je werk en we hopen je in de nabije toekomst te ontmoeten voor een ACE Aware NL-bijeenkomst of een filmvoorstelling. We willen met name Jan en Louise bedanken voor hun geduld en hun meedenken en we kijken ernaar uit om binnenkort weer samen te werken!

‘Via veiligheid naar veerkracht’ – het ontstaan van het Vakblad Vroeg-artikel, Deel 1

Afgelopen vrijdag vonden twee van onze teamleden de papieren versie van Vakblad Vroeg op hun deurmat met daarin het artikel dat we schreven. Het is altijd bijzonder om een stuk waaraan je met meerdere mensen hebt gewerkt, in print te zien in plaats van op een scherm. Om een tekst daadwerkelijk in handen te houden, op papier, is zeer bevredigend. Deze keer was dat extra speciaal, omdat de weg naar de eindversie een lange en kronkelige was geweest, met af en toe één stap vooruit en twee stappen terug. Samen met de redacteuren van Vakblad Vroeg, Jan de Graaf en Louise van den Broek, hebben we allemaal geduldig toegewerkt naar een versie waarvan zij het gevoel hadden dat die aansluit bij hun lezerspubliek en waarvan wij het gevoel hadden dat die recht deed aan de boodschap die ACE-bewustzijn te brengen heeft.

Jan en Louise zijn goed in redigeren en herformuleren, dus de eerste versie kreeg al meteen een aantal mooie aanpassingen waarin de essentie zeer goed behouden bleef; goed werk. Na nog een ronde waren wij blij, waren zij blij en hadden we allemaal het idee dat we ongeveer rond waren. Toen ging het artikel naar het grotere redactieteam van Vakblad Vroeg en kwam de tekst terug met een aantal belangrijke vragen: wat is de toegevoegde waarde van ACE Aware NL, aangezien er al zoveel mensen actief bezig zijn met concepten als de ‘eerste 1000 dagen’ en een ‘Kansrijke Start’? Wat is er anders in jullie benadering? Wat is jullie kernboodschap?’ Daarmee werd het allemaal wat lastiger. We realiseerden ons dat we het moeilijk vonden om onder woorden te brengen wat zo langzamerhand zo diep geworteld is geraakt in ons hart en onze ziel. We realiseerden ons dat het grote conceptuele onderscheid voor ons zat in de ogenschijnlijk kleine verschillen in bewoording en dat we niet expliciet genoeg waren geweest in het toelichten daarvan. Er was werk aan de winkel!

Neem deze twee zinnen:

Wat maakt het zo moeilijk om tot ons te laten doordringen dat ook kinderen zich onveilig kunnen voelen?
Wat maakt het moeilijk om de onveiligheidsbeleving van kinderen tot ons te laten doordringen?

Hoe ervaar je als lezer wat hier gebeurt…? Voel je een verschil? En waar zit ‘m dat in?
Wij hebben deze twee zinnen met de volgende gedachten en argumenten nader uitgewerkt. In de eerste zin is de volwassene het referentiepunt; dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het woord ‘ook’. Het kind is op een bepaalde manier een bijkomstigheid waar je achteraf bij stilstaat. Het denken begint vanuit de volwassene, die zich vaak onveilig voelt en die een muur om dat gevoel heen bouwt. Die muur is dik. Oh wacht… voelen kinderen die onveiligheid ook…? Hmm… misschien… De perceptie van het kind van een gelijksoortige ervaring dringt niet zomaar door die muur heen. Erger nog… de zin zegt dat kinderen zich onveilig *kunnen* voelen, niet per se dat dat vaak het geval is. Op de één of andere manier kun je haast het woord ‘soms’ horen fluisteren na ‘zich’. Deze bewoording laat een duidelijke machtsrelatie zien waarin het kind de ondergeschikte is. Op deze manier komt het kind op de tweede rang. Het is niet de focus van de reflectie van de volwassenen op hoe zij van invloed zijn op het welzijn van het kind, ten goede of ten kwade.

In de tweede zin hebben we een totaal andere situatie. Hier is de onveiligheidsbeleving in kinderen het basisgegeven. Het is de kern van de zin en de vraag is gericht op de volwassenen: ‘Jongens, laten we bescheiden de strijd aangaan met deze kwestie: wat maakt het zo moeilijk? Hoe komt het dat we niet kunnen zien hoe ellendig ze zich (dikwijls) voelen? Laten we dat nauwkeurig onder de loep nemen.’ Het geeft ons als het ware een stomp in de maag, ‘onveiligheidsbeleving’, en we staan voor de opdracht dat op ons te laten inwerken. Dat is voelt behoorlijk oncomfortabel. Het vraagt ons een stap terug te doen, om onszelf kwetsbaar op te stellen en moedig dit gegeven onder ogen te zien, om van kinderen de feedback te ontvangen aangaande hun werkelijkheid, zonder dat we in de verdediging schieten. Dit is echt moeilijk, want als volwassenen zijn we meestal niet bewust bezig kinderen te beschadigen of onbelangrijk te vinden. Desondanks zijn er veel kinderen die lijden onder impactvolle volwassen beslissingen waarop ze zelf geen invloed kunnen uitoefenen. En het wordt nog weer een stuk moeilijker wanneer we ons realiseren dat veel volwassenen, die onveiligheid voor een kind creëren, een gewond innerlijk kind met zich meedragen dat zelf nog steeds naar veiligheid op zoek is. Hoe daarmee om te gaan…? Dat is geen eenvoudige vraag, maar zoals klinisch psychiater en expert op het gebied van interpersoonlijke neurobiologie Dan Siegel zegt: ‘You need to name it to tame it’ – benoem het om het te temmen. Als we een probleem niet benoemen, kunnen we het ook niet aanpakken, niet als individu en nog veel minder als gemeenschap of samenleving.

Je zou dit kunnen vergelijken met de discussie over ‘white supremacy’ en ‘male supremacy’, waar niet-witten of niet-mannen niet langer dulden dat witten of mannen zeggen dat zij ook met allerlei problemen te maken hebben. Dat mag wel zo zijn, maar daar gaat het niet om, als je ongelijkheid wilt aankaarten die voortvloeit uit het feit dat niet-witten of niet-mannen niet serieus worden genomen of dat hun welzijn van minder belang wordt geacht. Als je het niet bespreekt, kun je het niet tot zwijgen brengen. Zoals Brené Brown zegt in haar boek ‘Dare to Lead’: ‘Ervoor kiezen om het gesprek over privilege en onderdrukking niet te voeren omdat je er ongemakkelijk van wordt, is het toppunt van privilege.’

Wat een kleine verandering in de bewoording lijkt, kan zo een compleet andere blik op de wereld weergeven. En jazeker, dat kan zeer, zeer ongemakkelijk voelen… Hoe kunnen we in vredesnaam de status quo handhaven, als we ons eenmaal bewust zijn dat veel van onze economische, culturele en sociaalemotionele gewoontes bij kinderen een onveiligheidsbeleving veroorzaken, iets wat vaak lange schaduwen werpt op hun levensweg? Wel, dat kan misschien ook wel niet… en dat is precies wat dit onderwerp zo pittig, pijnlijk en precair maakt. Wat er nodig is om ACEs te voorkomen, is in feite hetzelfde als wat er nodig is om verandering te creëren in de wijze waarop we als volwassenen (ouders of familieleden of professionals of buren of docenten of trainers) kinderen benaderen en de problemen waarmee ze te maken hebben. Het vraagt van ons om op een heel nieuwe manier te leren kijken en om ons met compassie op een diep niveau met kinderen te verbinden. Het vraagt waarschijnlijk ook van ons dat we onderkennen dat onze eigen levensgeschiedenis en onze eigen pijn ons daarbij in de weg kunnen zitten. We moeten leren begrijpen waar moeilijke gedragsuitingen vandaan komen. We moeten naar de wortels van hun ‘waarom’ zoeken en gedragingen zien voor wat ze werkelijk zijn, namelijk dappere, maar uitputtende overlevingsstrategieën. De kans is reëel dat we nieuwe dingen moeten leren om daartoe in staat te raken. We moeten vertrouwd raken met een ‘biopsychosociale’ benadering – een term waar we als ACE Aware NL dol op zijn, omdat dit woord zo prachtig de onlosmakelijke samenhang illustreert tussen het lichaam, de geest en de omgeving. Er is een woord waarvan we haast nog meer houden: psychoneuroimmunoendocrinologie, de voortdurende terugkoppeling (het feedbacksysteem) tussen onze psyche, onze neurofysiologie en ons immuunsysteem, allemaal met invloed op onze hormonale staat, en daarmee de basis voor zo veel van wat we voelen, denken, en doen en hoe ons lichaam daarop reageert.

Volgende week bespreken we het belang van het kijken naar moeilijke situaties of een kloof in kennis en inzicht als mogelijkheid om een leerproces aan te gaan. Dit stelt mensen in staat om te zien dat het er niet om gaat jezelf te kwalificeren als al dan niet (goed) genoeg, maar om de reis langs een continuüm, een stijgende groeilijn.

Salutogenese en ACE’s, Deel 2

Afgelopen week doken we in het begrip ‘salutogenese’, gemunt door medisch socioloog Aaron Antonovsky. Daarbij staat de vraag centraal wat we nodig hebben om gezond te blijven. We staan allemaal aan allerlei stressfactoren bloot en daarom is het belangrijk dat we bronnen hebben waaraan we ons kunnen laven, mensen bij wie we ons veilig, gezien en gehoord voelen. Antonovsky noemde deze bronnen Generalised Resistance Resources (GRR’s), om aan te geven dat ze bijdragen aan onze vaardigheid om uitdagingen het hoofd te bieden.
Wanneer we over zulke bronnen beschikken, zei Antonovsky, dan ondersteunen ze onze gezondheid via de ‘Sense of Coherence’ (SoC), een gevoel van samenhang in het leven, ook wel omschreven als psychologische weerbaarheid. De SoC is het vertrouwen dat de interne en de externe leefwereld tot op zekere hoogte voorspelbaar zijn en dat het leven in orde is. Hij zag drie kernelementen die samen de SoC vormen: begrijpelijkheid, hanteerbaarheid en zinvolheid (comprehensibility, manageability, meaningfulness). Deze drie beïnvloeden elkaar over en weer en het lichamelijke, geestelijke en sociale zijn er altijd in verweven. Laten we ze alle drie nog wat nader onderzoeken.

Heldere boodschappen en een zekere orde en voorspelbaarheid voeden de begrijpelijkheid van het leven. Dit is het cognitieve element van de SoC. Bij begrijpelijkheid gaat het onder andere om veiligheidsbeleving in een cultuur of een sociale omgeving. Als je in een oorlogssituatie zit, in een gewelddadige wijk woont, ergens bent waar je de taal niet verstaat, of midden in een ramp of een crisis verkeert, dan wordt je gevoel van veiligheid en voorspelbaarheid ernstig aangetast. Je weet dan niet meer waarop je kunt rekenen en daardoor voelt het leven als onbegrijpelijk.
Bij kinderen kunnen, wanneer ze niet kunnen rekenen op hun primaire hechtingsfiguren, onveilige vormen van hechting dreigen.

Balans tussen onder- en overbelasting (qua taken en verwachtingen) en tussen uitdagingen en hulpbronnen in het leven (de eerder beschreven GRR’s) creëert hanteerbaarheid, het gedragsmatige element van de SoC. Wanneer je te weinig te doen hebt en niet wordt uitgedaagd, kan het zijn dat je je levenslust voelt verdwijnen. Anderzijds moet je ook niet voortdurend overbelast zijn, want dan ligt een burn-out op de loer.
Bij kinderen kan voortdurend overvraagd worden betekenen dat ze amper zichzelf kunnen zijn en continu bezig zijn te voldoen aan de verwachtingen van anderen. De authenticiteit van kind kan daardoor (ernstig) onder druk komen te staan.

De mate waarin het leven emotioneel waardevol en bevredigend voelt en waarin mensen het de moeite waard achten zich met toewijding voor dingen in te zetten, vormt de zinvolheid van het bestaan, het motivationele element van de SoC. Antonovsky achtte dit het belangrijkste element van de SoC. Wanneer het lijkt alsof dat wat je doet geen nut heeft, kan het gevoel ontstaan dat jijzelf en jouw leven geen nut meer hebben. Het kan je zelfvertrouwen aantasten en je depressief maken. Omdat mensen zulke intens sociale wezens zijn, ‘hardwired for connection’, kan vooral het gebrek aan betekenisvol contact met anderen een gevoel van zinloosheid geven – een aspect dat door de huidige lockdownmaatregelen voor velen op pijnlijke wijze zichtbaar wordt.
Bij kinderen kan dat gebrek aan contact met anderen zeer ernstige consequenties hebben. We kennen de verhalen van kinderen in Roemeense weeshuizen, die wél werden gevoed en verzorgd, maar nauwelijks intermenselijk contact hadden – ze kwijnden weg. Ook de experimenten  van Harry Harlow met in het midden van de vorige eeuw (met aapjes die van hum moeder gescheiden werden) lieten zien hoe diep de drang tot verbinding is en hoe baby’s verpieteren zonder liefdevol contact.

Hoe mensen hun gezondheid ervaren en beschrijven, heeft vaak veel te maken met hoe ze hun SoC beleven. Als één van de drie elementen van de SoC wordt bedreigd, kan de perceptie van hoe ‘gezond’ je bent ineens heel erg veranderen.
Zoals we vorige week bespraken, keek Antonovsky vooral naar de factoren in het leven die welzijn en gezondheid ondersteunen, die maken dat je je kunt aanpassen aan veranderende omstandigheden, en die sociale hulpbronnen bieden. Hij zag het leven niet als een rivier vol gevaren waarin je niet moet terechtkomen, maar als een stroom waarin we allemaal onvermijdelijk verkeren. We moeten dus leren zwemmen. We moeten leren om hulpbronnen te verwerven en zo nodig aan te boren, zodat we niet in de stroom ten onder gaan. Antonovsky zag bij dat alles een belangrijke rol weggelegd voor de omringende cultuur en de sociale omgeving. Die kunnen de SoC ondersteunen of daarvoor juist barrières opwerpen. Kijk maar eens naar het bovenstaande schema; daarin zie je de belangrijke plaats van de culturele invloed. Antonovsky noemde in zijn artikelen ook zaken als sociale positie, gender, leeftijd, aangeboren eigenschappen, opvoedingsmethodes, etniciteit, werksituatie en pech of geluk als illustratie van culturele factoren die van invloed zijn op de SoC.

We zien dus dat Antonovsky een heel holistische benadering kiest: gezondheid en welzijn zijn geen individuele verschijnselen, maar zijn ingebed in allerlei lichamelijke, geestelijke en sociale mechanismes. Zo’n manier van kijken wordt een biopsychosociale benadering genoemd. Alles rondom ACE’s is op zo’n biopsychosociaal perspectief gestoeld. De wetenschap met betrekking tot ACE’s benadrukt bij herhaling dat ziekte en sociale problematiek een geschiedenis hebben met wortels in de sociale omgeving. Het werkt contraproductief om zonder aandacht voor die omgeving mensen te veroordelen voor hun gedrag; schuld en schaamte zijn de grootste obstakels voor groei en ontwikkeling. Ze brengen ons niet tot bloei, maar breken ons in de knop. Ze drukken ons kopje onder in de rivier.

Een samenleving die moedig, kwetsbaar en met compassie haar eigen geschiedenis, gewoontes en instituties onder de loep durft te nemen, biedt haar kinderen de meest vruchtbare voedingsbodem voor een gezond volwassen leven.

Ben je benieuwd geworden naar salutogenese en hoe je dit begrip kunt toepassen in je eigen leven en je werk? Dan is hier een prachtig, gratis te downloaden naslagwerk voor je: The Handbook of Salutogenesis, een uitgave uit 2017, geschreven door Mittelmark et al., en een ware schatkist aan informatie en ideeën.

Salutogenese en ACE’s, Deel 1

Een paar weken geleden, in het laatste deel van het gesprek met Henriëtte Markink, spraken we onder andere over salutogenese. We zeiden er dit over: “Deze benadering vraagt naar de oorsprong van gezondheid, leidend tot heel andere vervolgstappen dan de in de westerse geneeskunde meer gangbare pathogenese (de vraag naar de oorsprong van ziekte). Salutogenese is prospectief (kijkt vooruit – hoe gaan we gezondheid behouden?) en proactief (wat is er nodig om gezond te blijven?) en zoekt vanuit vertrouwen naar de goede dingen van het leven. Pathogenese is meer retrospectief (kijkt terug – hoe is dit probleem ontstaan?) en reactief (wat gaan we eraan doen om het probleem op te lossen?) en streeft naar vermijding (van risicofactoren). De grondlegger van het concept, Aaron Antonovsky, omschreef het zo: ‘Pathogenese ziet het leven als een rivier vol risico’s waarin je niet moet terechtkomen. Deze visie richt zich op preventie (niet erin vallen) en behandeling (niet kopje onder gaan en verdrinken). Salutogenese zegt echter dat we altijd allemaal in de rivier zijn, want er kan ons altijd van alles overkomen. Wat we moeten doen…? Leren zwemmen!’ ” Deze week gaan we wat dieper in op deze boeiende visie op gezondheid.

Salutogenese is een begrip dat is geïntroduceerd door Aaron Antonovsky (1923-1994), een medisch socioloog voor wie twee dingen zonneklaar waren: ten eerste is de mens altijd in interactie met de grotere sociale context, en ten tweede zijn voortdurende verandering, verstoring en verslechtering niet de uitzondering, maar de regel. Voor dat laatste gebruikte hij de term ‘entropie’, wat in de sociologie ‘onvermijdelijk verval’ betekent. De mens is sterfelijk. Bij de één is de weg naar het levenseinde langer, gezonder en gelukkiger dan bij de ander, maar vroeg of laat blazen we allemaal onze laatste adem uit. Dat klinkt misschien als een tamelijk dramatische, pessimistische benadering: is het allemaal ellende en zijn we allemaal zwaar gebrekkig? Als de mens inherent tot verval geneigd is… waartoe dienen dan al onze inspanningen? Vreemd genoeg is dit idee van onvermijdelijk verval ergens juist vol compassie, vol zachtheid en optimisme: niemand is volmaakt; we zijn allemaal kwetsbaar en ieder van ons kan ten prooi vallen aan tegenslag; we maken dagelijks allemaal up en downs mee, hoogte- en dieptepunten. Eigenlijk is dit dus juist een heel realistische blik op het leven, één die een heel nieuw perspectief opent. Hij gaat niet uit van een rimpelloze, rechttoe-rechtaan levensloop als de standaard situatie. Hij laat ruimte om, zonder schaamte, fouten te mogen maken, om dingen moeilijk te mogen vinden. Dit bewustzijn verbindt ons als mensen met elkaar. Om die entropie te vertragen, kunnen we op zoek gaan naar factoren en processen die het verval actief tegengaan. We kunnen proactief streven naar dat wat gezondheid (‘saluto-‘) creëert (‘genese’), in plaats van steeds angstvallig van alles te vermijden wat gevaarlijk is en onze gezondheid en ons welzijn zou kunnen bedreigen. De uitdaging, zo zei Antonovsky, ligt in het zo goed mogelijk leren omgaan met wat het leven ons brengt en zorgen dat we tegen een stootje kunnen… of tegen een flinke golf, om het beeld van de rivier vast te houden.

Bij dat alles zag hij gezondheid niet als een dichotomie, een opdeling waarbij je maar in één van twee categorieën kunt vallen, in dit geval ‘gezond’ of ‘niet gezond’. Antonovsky zag een continuüm voor zich, een lijn waarop mensen heen en weer bewegen: soms voelen ze zich beter en gezonder dan op andere momenten. Zelfs als ze door zware periodes gaan, kunnen ze echter nog een zo goed mogelijk welzijn nastreven. Zelfs als alles tegen lijkt te zitten, kunnen mensen bronnen aanboren die licht in de duisternis geven. Zelfs als je doodziek of zwaar getraumatiseerd bent, kunnen troost en geruststelling je lot verzachten.

Wanneer je op deze manier naar gezondheid kijkt, wordt de kernvraag: wat hebben we nodig? Hoe kunnen we zo lang mogelijk genieten van de jaren die ons gegeven zijn? Wat maakt dat we ons goed en gezond voelen en het leven als betekenisvol ervaren, zelfs als er sprake is van ziekte of tegenslag? Het interessante is dat Antonovsky dat niet heel concreet invulde; hij onderkende dat dat per persoon, per context en per levensfase sterk kan verschillen. Wel ontwikkelde hij er een aantal belangrijke ideeën over die wél een tamelijk algemene geldigheid hebben en die in de bovenstaande afbeelding worden genoemd. Zo zien we bij de bovenste blauwe pijl ‘Generalised resistance resources’ (GRR’s) staan, bronnen en hulpmiddelen die je helpen om met stressfactoren om te gaan. Antonovsky omschreef ze als volgt.

Vertaald betekent dit dat bronnen van kracht kunnen worden gevormd door lichamelijke, biochemische, materiële, cognitieve, emotionele, waarden-gerelateerde, interpersoonlijk-relationele, of macro-sociaal-culturele eigenschappen van een persoon, een naaste sociale groep, een specifieke gemeenschap of de samenleving als geheel en dat die effectief zijn voor het vermijden of bestrijden van een grote variëteit aan stressfactoren waarmee je als mens te maken krijgt.
Dat is een mond vol; wat betekent dat concreet? Dat kan betekenen dat je kunt ademhalen, ontspannen, je geest tot rust kunt laten komen en je weer beter kunt voelen, omdat je lichamelijk in staat bent om te sporten of een flinke wandeling te maken, omdat je een fijne buur hebt met wie je even thee kunt gaan drinken, omdat je in een gemeenschap woont waar de sfeer goed en veilig is. Wie over zulke (en nog veel meer) bronnen kan beschikken, is beter in staat om de moed erin te houden als het tegenzit, om de draad weer op te pakken wanneer die je uit handen is geslagen.
Het werk van Antonovsky vraagt ons met nadruk om aandacht te hebben voor de positieve dingen van het leven en die heel bewust op te zoeken, omdat ze ons helpen om door de rivier van het leven te zwemmen – anders gezegd… om veerkracht te ontwikkelen.
Wanneer we dit alles vertalen naar ACEs, kunnen we mooie verbanden zien. We weten op grond van neurofysiologisch onderzoek dat het brein zich vormt en ontwikkelt in reactie op de omgeving – de grotere sociale context die Antonovsky als uitgangspunt nam. We kunnen ons dus inspannen om de samenleving zó in te richten dat we positieve invloeden op die ontwikkeling optimaal waarborgen. Voorbeelden? Goed afgestemde, responsieve volwassenen zijn voor een kind waardevolle, vitale GRR’s. Docenten die de potentie van een kind zien en het kind steunen en aanmoedigen, creëren cognitieve en emotionele GRR’s. Een sociale omgeving die aandacht heeft voor de belangen van kinderen, vormt een kostbare interpersoonlijke en sociaal-culturele GRR. Een natuurlijke omgeving waar mensen op vreedzame wijze samenleven met de natuur, stimuleert (onder andere) de lichamelijke, materiële en gedragsmatige GRR’s.

Volgende week kijken we naar de kern van Antonovsky’s werk: de Sense of Coherence, het vertrouwen dat je binnenwereld en je buitenwereld voorspelbaar en betrouwbaar zijn, dat het op de één of andere manier goedkomt in het leven.

Onze samenleving en Adult Supremacy, Deel 6 (slot)

Afgelopen week bespraken we hoe het voor ouders heel moeilijk kan zijn om aan de behoeften van hun kinderen tegemoet te komen, zeker wanneer ze aan allerlei invloeden uit de sociale omgeving blootstaan en aan sociaalculturele gewoontes en verwachtingspatronen moeten voldoen. Het kindbelang meer in het oog houden en je erop afstemmen, vraagt een proces van zelfreflectie dat voor volwassenen heel confronterend kan zijn. Wat maakt het zo moeilijk, om de verbinding met het kind en diens behoeften te leggen?

Fysiologie

Mensen vallen biologisch gezien onder de klasse van de zoogdieren. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen schuilzoogdieren, nestzoogdieren, volgzoogdieren en draagzoogdieren. Al die soorten hebben andere manieren om hun jongen te verzorgen en hebben andere vetpercentages in hun melk. Dat is natuurlijk wat ze bindt: dat ze hun jongen met melk uit de melkklieren van de moeder voeden. De mens hoort, net als andere primaten, bij de draagzoogdieren. De melk bevat een beperkte hoeveelheid vet en de moeder moet haar baby daarom met grote regelmaat voeden. Daarom draagt ze haar kroost bij zich, zodat die toegang heeft tot de borst en om de haverklap kan drinken. Van alle primaten zijn mensenbaby’s het meest onrijp bij de geboorte, zodat ze lange tijd afhankelijk zijn van de zorg van de moeder en andere volwassenen. Zonder die nabijheid zijn ze als het ware ten dode opgeschreven: er kan zomaar een sabeltandtijger om de hoek komen die ze opvreet. Mensenbaby’s zijn daarom zó geëvolueerd dat al hun gedrag erop is gericht om de verzorgende volwassene dichtbij te houden. Als baby’s daarin slagen, voelen ze zich veilig. Lukt dat niet, dan is er een constant gevoel van dreiging en gevaar met als gevolg dat het lichaam in een fysiologische staat van stress raakt en zich voorbereidt op vechten, vluchten of bevriezen. In die staat stromen er flinke hoeveelheden stresshormonen door het lichaam, allemaal bedoeld om te zorgen dat het organisme zichzelf via de meest basale vaardigheden in veiligheid kan brengen. Andere functies zijn daaraan ondergeschikt, zoals leerprocessen, analytisch denken, planning, creativiteit, spel en empathie. Het lichaam heeft onder die hoge stress te lijden, maar als het goed is, duurt die maar kort en dan is ‘ie functioneel: de stress helpt om te ontsnappen aan het gevaar.

Een beeld uit de documentaire ‘Resilience’ met een weergave van de overlevingsmodus van een kind dat toxische stress ervaart

Wanneer de stress echter blijvend is en het individu niet meer tot rust komt en geen veilige haven vindt, tast de stress het brein aan, evenals andere organen en daardoor raakt stressregulatie ontregeld. De kans op ziekte en problemen later in het leven neemt dan toe. De stress wordt opgeslagen in het lichaamsgeheugen en is weigert zomaar te verdwijnen als de gebeurtenis voorbij is. Het risico ontstaat dat je als het ware ‘ontregeld’ blijft of in ieder geval extra gevoelig wordt voor ontregeling. Hier zit een groot knelpunt, want zoals psychiater en trauma-expert Bruce Perry zegt: ‘Een emotioneel ontregelde volwassene kan een emotioneel ontregeld kind niet weer tot gezonde regulatie brengen.’ Wanneer ze allebei in een overlevingsmodus verkeren, is het voor allebei moeilijk om rekening te houden met de ander. Dit is de essentie van waarom het moeilijk is om je in de ander in te leven (empathie te voelen) en voor de ander mededogen te hebben (compassie te voelen) als je zelf op structurele basis, heftig, langdurig of herhaaldelijk gestrest bent. Een sensitieve, responsieve benadering van de ander is moeilijk onder stress: je hebt meer dan genoeg aan jezelf.

Kun je je de Biosociale Erfenis nog herinneren? ACEs hebben impact opde biologische mechanismen die op hun beurt worden beïnvloed door sociale factoren. Met name de combinatie van het effect van problematische machtsverhoudingen tussen volwassenen en kinderen en de invloed daarvan op stressregulatie is de kern van Adult Supremacy. (En natuurlijk zijn al deze aspecten onderling met elkaar vervlochten!)

Verantwoordelijkheid (nogmaals, maar nu anders)

Een responsieve benadering houdt in dat je adequaat reageert op de ander, dat je de behoeften van de ander onderkent en probeert eraan tegemoet te komen, dat je diens vragen en noden ziet en er actie op onderneemt. Daarvoor heb je een zekere mate van empathie nodig. Dan kun je ver-antwoord-elijkheid dragen: antwoorden. Het Engelse woord voor ‘verantwoordelijkheid’ is ‘responsibility’ en relatie tot stress en trauma wordt hierbij met een woordspeling vaak gesproken over ‘response-ability’: de vaardigheid om te antwoorden. Als je onder hoge stress staat en in een overlevingsmodus bent, kun je niet antwoorden, je niet ver-antwoorden, geen ver-antwoord-elijkheid dragen, niet voor jezelf en niet voor een ander. Anders gezegd: hoe zwaarder ouders en andere volwassenen belast zijn, met hun huidige taken of met pijn, verdriet of trauma uit het verleden, hoe moeilijker het voor ze is om de behoeften van het kind goed te zien en goed te bevredigen. Daardoor kan er gemakkelijk een zich eindeloos herhalend patroon ontstaan van stress die tot stress leidt, van verstoorde ontwikkeling die tot verstoorde ontwikkeling leidt, van gebrek aan verbinding met het zelf tot gebrek aan verbinding met de ander, kortom: van intergenerationeel trauma. Het kind kan daar op grond van de eigen onrijpheid weinig aan veranderen; dat is echt de taak van de volwassenen in de sociale gemeenschap. Zij moeten dit oppakken en ermee aan de slag gaan. Beleid en therapie moeten sleutelen aan die volwassen problematiek, aan die volwassen structuren, niet aan de kinderen. Die kinderen en het probleemgedrag dat ze mogelijk laten zien, zijn slechts een symptoom, een afspiegeling van de problematiek van de volwassen wereld, waarin het kind de verbinding met zichzelf verliest, omdat voor de volwassenen de authenticiteit van het kind, de unieke eigenheid, de krachtige drang om zichzelf volledig te ontplooien, misschien te veel is, te moeilijk, te ingewikkeld, te anders, te confronterend, te pijnlijk in relatie tot hoe ze zelf niet mochten zijn wie ze waren toen zij klein waren. Dat is zwaar, want om te overleven en gelukkig te zijn, heb je meer nodig dan fysieke veiligheid. Emotionele veiligheid, spiritueel en creatief kunnen overleven, zijn minstens zo belangrijk, zo weten we tegenwoordig, want emotionele onveiligheid leidt tot allerlei vormen van ellende. Hoe kunnen we dat voorkomen?

Een afbelding die de invloed van verschillende sectoren in de samenleving laat zien in relatie tot ACE’s

Investeren in het kind

We kennen als ouders en volwassenen allemaal wel het gevoel dat we ‘op’ zijn, dat we ons geduld niet kunnen bewaren, dat we even niet aanspreekbaar willen zijn voor de behoeften en eindeloze vragen van onze kinderen. Zegt dat iets over hoe ‘lastig’ het kind? Of zegt de mate van ongeduld iets over de mate waarin we al dan niet volwassen genoeg zijn om de kinderlijke verlangens te zien voor wat ze zijn: een diepe behoefte aan je gehoord, gezien en gewaardeerd weten?
De moderne wetenschap, zowel de sociale als de medische, laat zien hoe belangrijk die vroege jaren zijn: wie gezond start, vergroot meestal die positieve voorsprong; wie ongezond start, ziet hoe allerlei problemen in het leven zich opstapelen. De kindertijd is voor ouders daarom een intensieve fase in het leven, een fase waarin ze grootschalig tijd en energie (en geld) moeten steken in de toekomst van het kind. Dat is géén pleidooi voor ‘child supremacy’, wél een oproep om als samenleving te streven naar meer ‘child inclusivity’, naar beleid waarin de behoeften en dus de rechten van kinderen veel serieuzer worden genomen. Tegen allerlei trends in lijkt het bovendien urgent dat de zorg voor kinderen zowel persoonlijk als maatschappelijk niet als een lastige kostenpost wordt gezien, maar als een eervolle taak, een fantastische investering in de nieuwe generatie. Ieder kind wordt geboren met een potentieel in de knop. Door liefdevolle zorg kan dat potentieel tot bloei komen en kan het kind floreren.

Het zorgen voor kinderen verdient meer sociale én economische status dan het nu heeft, maar daarvoor moet de adult supremacy wel eerst wijken. De volwassen belangen (meer maatschappelijk, zoals neoliberale ideologieën) en de belangen van volwassenen (meer persoonlijk, zoals individuele ontwikkeling los van het kind) zullen een stapje terug moeten doen in verhouding tot wat kinderen, als zwakkere partij in het machtssysteem van de samenleving, nodig hebben. Dat is vermoedelijk een uitdaging waarvoor een paradigmaverschuiving nodig is, een fundamentele verandering van hoe we naar kinderen kijken. Zo’n verandering, waarin compassie centraal staat, naast nieuwsgierigheid voor wat het kind drijft, is echter in alle opzichten zeer de moeite waard, want, zoals de 19e-eeuwse anti-slavernij-activist Frederick Douglass zei: ‘It’s easier to build strong children than to repair broken men’!

Dit was het laatste deel in een serie over Adult Supremacy.