Afgelopen vrijdag vonden twee van onze teamleden de papieren versie van Vakblad Vroeg op hun deurmat met daarin het artikel dat we schreven. Het is altijd bijzonder om een stuk waaraan je met meerdere mensen hebt gewerkt, in print te zien in plaats van op een scherm. Om een tekst daadwerkelijk in handen te houden, op papier, is zeer bevredigend. Deze keer was dat extra speciaal, omdat de weg naar de eindversie een lange en kronkelige was geweest, met af en toe één stap vooruit en twee stappen terug. Samen met de redacteuren van Vakblad Vroeg, Jan de Graaf en Louise van den Broek, hebben we allemaal geduldig toegewerkt naar een versie waarvan zij het gevoel hadden dat die aansluit bij hun lezerspubliek en waarvan wij het gevoel hadden dat die recht deed aan de boodschap die ACE-bewustzijn te brengen heeft.
Jan en Louise zijn goed in redigeren en herformuleren, dus de eerste versie kreeg al meteen een aantal mooie aanpassingen waarin de essentie zeer goed behouden bleef; goed werk. Na nog een ronde waren wij blij, waren zij blij en hadden we allemaal het idee dat we ongeveer rond waren. Toen ging het artikel naar het grotere redactieteam van Vakblad Vroeg en kwam de tekst terug met een aantal belangrijke vragen: wat is de toegevoegde waarde van ACE Aware NL, aangezien er al zoveel mensen actief bezig zijn met concepten als de ‘eerste 1000 dagen’ en een ‘Kansrijke Start’? Wat is er anders in jullie benadering? Wat is jullie kernboodschap?’ Daarmee werd het allemaal wat lastiger. We realiseerden ons dat we het moeilijk vonden om onder woorden te brengen wat zo langzamerhand zo diep geworteld is geraakt in ons hart en onze ziel. We realiseerden ons dat het grote conceptuele onderscheid voor ons zat in de ogenschijnlijk kleine verschillen in bewoording en dat we niet expliciet genoeg waren geweest in het toelichten daarvan. Er was werk aan de winkel!
Neem deze twee zinnen:
Wat maakt het zo moeilijk om tot ons te laten doordringen dat ook kinderen zich onveilig kunnen voelen?
Wat maakt het moeilijk om de onveiligheidsbeleving van kinderen tot ons te laten doordringen?
Hoe ervaar je als lezer wat hier gebeurt…? Voel je een verschil? En waar zit ‘m dat in?
Wij hebben deze twee zinnen met de volgende gedachten en argumenten nader uitgewerkt. In de eerste zin is de volwassene het referentiepunt; dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het woord ‘ook’. Het kind is op een bepaalde manier een bijkomstigheid waar je achteraf bij stilstaat. Het denken begint vanuit de volwassene, die zich vaak onveilig voelt en die een muur om dat gevoel heen bouwt. Die muur is dik. Oh wacht… voelen kinderen die onveiligheid ook…? Hmm… misschien… De perceptie van het kind van een gelijksoortige ervaring dringt niet zomaar door die muur heen. Erger nog… de zin zegt dat kinderen zich onveilig *kunnen* voelen, niet per se dat dat vaak het geval is. Op de één of andere manier kun je haast het woord ‘soms’ horen fluisteren na ‘zich’. Deze bewoording laat een duidelijke machtsrelatie zien waarin het kind de ondergeschikte is. Op deze manier komt het kind op de tweede rang. Het is niet de focus van de reflectie van de volwassenen op hoe zij van invloed zijn op het welzijn van het kind, ten goede of ten kwade.
In de tweede zin hebben we een totaal andere situatie. Hier is de onveiligheidsbeleving in kinderen het basisgegeven. Het is de kern van de zin en de vraag is gericht op de volwassenen: ‘Jongens, laten we bescheiden de strijd aangaan met deze kwestie: wat maakt het zo moeilijk? Hoe komt het dat we niet kunnen zien hoe ellendig ze zich (dikwijls) voelen? Laten we dat nauwkeurig onder de loep nemen.’ Het geeft ons als het ware een stomp in de maag, ‘onveiligheidsbeleving’, en we staan voor de opdracht dat op ons te laten inwerken. Dat is voelt behoorlijk oncomfortabel. Het vraagt ons een stap terug te doen, om onszelf kwetsbaar op te stellen en moedig dit gegeven onder ogen te zien, om van kinderen de feedback te ontvangen aangaande hun werkelijkheid, zonder dat we in de verdediging schieten. Dit is echt moeilijk, want als volwassenen zijn we meestal niet bewust bezig kinderen te beschadigen of onbelangrijk te vinden. Desondanks zijn er veel kinderen die lijden onder impactvolle volwassen beslissingen waarop ze zelf geen invloed kunnen uitoefenen. En het wordt nog weer een stuk moeilijker wanneer we ons realiseren dat veel volwassenen, die onveiligheid voor een kind creëren, een gewond innerlijk kind met zich meedragen dat zelf nog steeds naar veiligheid op zoek is. Hoe daarmee om te gaan…? Dat is geen eenvoudige vraag, maar zoals klinisch psychiater en expert op het gebied van interpersoonlijke neurobiologie Dan Siegel zegt: ‘You need to name it to tame it’ – benoem het om het te temmen. Als we een probleem niet benoemen, kunnen we het ook niet aanpakken, niet als individu en nog veel minder als gemeenschap of samenleving.
Je zou dit kunnen vergelijken met de discussie over ‘white supremacy’ en ‘male supremacy’, waar niet-witten of niet-mannen niet langer dulden dat witten of mannen zeggen dat zij ook met allerlei problemen te maken hebben. Dat mag wel zo zijn, maar daar gaat het niet om, als je ongelijkheid wilt aankaarten die voortvloeit uit het feit dat niet-witten of niet-mannen niet serieus worden genomen of dat hun welzijn van minder belang wordt geacht. Als je het niet bespreekt, kun je het niet tot zwijgen brengen. Zoals Brené Brown zegt in haar boek ‘Dare to Lead’: ‘Ervoor kiezen om het gesprek over privilege en onderdrukking niet te voeren omdat je er ongemakkelijk van wordt, is het toppunt van privilege.’
Wat een kleine verandering in de bewoording lijkt, kan zo een compleet andere blik op de wereld weergeven. En jazeker, dat kan zeer, zeer ongemakkelijk voelen… Hoe kunnen we in vredesnaam de status quo handhaven, als we ons eenmaal bewust zijn dat veel van onze economische, culturele en sociaalemotionele gewoontes bij kinderen een onveiligheidsbeleving veroorzaken, iets wat vaak lange schaduwen werpt op hun levensweg? Wel, dat kan misschien ook wel niet… en dat is precies wat dit onderwerp zo pittig, pijnlijk en precair maakt. Wat er nodig is om ACEs te voorkomen, is in feite hetzelfde als wat er nodig is om verandering te creëren in de wijze waarop we als volwassenen (ouders of familieleden of professionals of buren of docenten of trainers) kinderen benaderen en de problemen waarmee ze te maken hebben. Het vraagt van ons om op een heel nieuwe manier te leren kijken en om ons met compassie op een diep niveau met kinderen te verbinden. Het vraagt waarschijnlijk ook van ons dat we onderkennen dat onze eigen levensgeschiedenis en onze eigen pijn ons daarbij in de weg kunnen zitten. We moeten leren begrijpen waar moeilijke gedragsuitingen vandaan komen. We moeten naar de wortels van hun ‘waarom’ zoeken en gedragingen zien voor wat ze werkelijk zijn, namelijk dappere, maar uitputtende overlevingsstrategieën. De kans is reëel dat we nieuwe dingen moeten leren om daartoe in staat te raken. We moeten vertrouwd raken met een ‘biopsychosociale’ benadering – een term waar we als ACE Aware NL dol op zijn, omdat dit woord zo prachtig de onlosmakelijke samenhang illustreert tussen het lichaam, de geest en de omgeving. Er is een woord waarvan we haast nog meer houden: psychoneuroimmunoendocrinologie, de voortdurende terugkoppeling (het feedbacksysteem) tussen onze psyche, onze neurofysiologie en ons immuunsysteem, allemaal met invloed op onze hormonale staat, en daarmee de basis voor zo veel van wat we voelen, denken, en doen en hoe ons lichaam daarop reageert.
Volgende week bespreken we het belang van het kijken naar moeilijke situaties of een kloof in kennis en inzicht als mogelijkheid om een leerproces aan te gaan. Dit stelt mensen in staat om te zien dat het er niet om gaat jezelf te kwalificeren als al dan niet (goed) genoeg, maar om de reis langs een continuüm, een stijgende groeilijn.