Onze samenleving en Adult Supremacy, Deel 5

Afgelopen week bespraken we hoe het kindbelang vaak niet hetzelfde soortelijk gewicht lijkt te hebben als het volwassen belang en hoe dat van invloed is op de status quo van het kind en op uiteenlopende vormen van beleid, die op hun beurt weer invloed hebben op het leven van het kind. Vooralsnog duurt deze situatie voort, ondanks de kennis die er is over de impact van de kindertijd op volwassen gezondheid en welzijn. We stipten ook aan dat het kan lijken alsof Adult Supremacy (AS) min of meer een label is om op volwassenen te plakken en waarmee ze als ‘schuldige’ kunnen worden aangewezen voor waar het kind mee tobt. Op dit aspect gaan we deze week dieper in.

Bewust of onbewust?

De stelling dat volwassenen dikwijls tekortschieten in de behoeftebevrediging van het kind, verdient een nadere beschouwing, omdat hierbij veel meer speelt dan zomaar onwil of onwetendheid.

De term ‘bewust of onbewust’ vormt een weloverwogen aspect in de definitie van AS en kreeg daarin een plaats na een brainstorm met Robin Grille, een auteur en professional met een indrukwekkend holistische visie, die telkens weer benadrukt dat we de hobbels op het multigenerationele pad niet over het hoofd moeten zien. Het is belangrijk expliciet te onderkennen dat volwassenen lang niet altijd bewust het kindbelang negeren. Ze walsen veelal niet met opzet heen over wat voor het kind cruciaal is. Als gevolg van een scala aan factoren, zijn ze er vaak helaas simpelweg niet op getraind of toe in staat om dat kindbelang bewust waar te nemen en te dienen. Die beperking benoemen voorkomt een sfeer waarin empathie en compassie voor de ouder ontbreken, waarin de ouder wordt weggezet als ‘dader’, als schuldige voor dat wat in het kinderleven misloopt. Zo eenvoudig is het immers niet. Veel volwassenen zijn als kind zélf beschadigd geraakt en de pijn van vroeger belemmert een helder zicht op de behoeften en problemen in het heden, vaak zowel die van henzelf als die van hun kind. De tragiek van ACEs en AS is dan ook precies dat intergenerationele aspect: volwassenen die als kind met veel ACEs werden geconfronteerd, die opgroeiden in een omgeving waarin hun belangen onvoldoende aandacht kregen, lopen een groter risico om hun eigen kinderen opnieuw hieraan bloot te stellen. Wat hun destijds zoveel ellende bezorgde, geven ze vaak deels weer door. Er is dus sprake van een lange en verdrietige, intergenerationele keten van oorzaak en gevolg, wat iets heel anders is dan een lange keten van schuldigen. Dat is een moeilijk te doorbreken proces. Op welke manier zouden we daaraan kunnen werken?

Moeilijke vragen over verantwoordelijkheid

Dat we de handelwijze van ouders en andere volwassenen met de noodzakelijke mildheid bezien, betekent vanzelfsprekend niet dat deze niet ter discussie hoeft te staan. Het betekent niet dat we, omwille van onze kinderen of de kinderen waarvoor we zorgen of beleid maken, niet hoeven te reflecteren op de invloed van de keuzes, culturele gewoontes en sociale tradities die we als samenleving en als volwassenen onderhouden. Een wezenlijk onderdeel van volwassen zijn is immers dat je verantwoordelijkheid neemt voor je handelwijze en voor de consequenties ervan. Veel keuzes die we als ouders maken, komen echter onder druk van sociaal-culturele conventies tot stand. Het hele idee van AS is dan ook niet het aanstippen van wat simpelweg een gezinsprobleem zou kunnen lijken, maar om het uit de taboesfeer halen en bespreekbaar maken van een maatschappelijk issue dat veel facetten kent. Met alle kennis die er is, wordt het tijd dat we daarvoor als samenleving verantwoordelijkheid nemen. Dat kan, zeker in de persoonlijke sfeer, een hele confrontatie zijn:

‘Luistert mijn kind niet naar mij omdat ik niet naar haar luister?’,

‘Pest mijn kind klasgenoten omdat het zich hier thuis niet veilig voelt?’,

‘Is mijn kind zo gesloten omdat ik altijd haast heb en geen tijd neem het gesprek rustig op gang te laten komen?’,

‘Wil mijn baby de hele nacht bij mij drinken omdat ik overdag niet beschikbaar ben?’,

‘Legt mijn kind problemen niet aan mij voor omdat ik meteen naar een oplossing zoek in plaats van ze eerst rustig, mét empathie en compassie en zónder oordeel aan te horen?’

Geïnstitutionaliseerde kwesties

Naast persoonlijke zijn er natuurlijk ook veel geïnstitutionaliseerde praktijken die tot moeilijke vragen en mogelijk oncomfortabele antwoorden kunnen leiden.

– Als we weten hoe belangrijk huid-op-huidcontact is voor de pasgeborene, hoe komt het dan dat er op NICU’s en vergelijkbare ziekenhuisafdelingen niet veel vaker continu een ouder aanwezig is voor het prematuur geboren kind?
– Als we weten hoe belangrijk borstvoeding en moedermelk zijn voor immunologische, neurologische, emotionele en motorische ontwikkeling van het jonge kind, hoe komt het dan dat het bevallingsverlof niet veel langer duurt?
– Als we weten dat de veiligheidsbeleving van kinderen zo belangrijk is voor hun stressregulatie en dus voor het voorkomen van toxische stress, hoe komt het dan dat het samen slapen van ouders en kinderen in de jeugdgezondheidszorg vaak zo actief (en soms bijna agressief) wordt ontmoedigd?

– Als we weten hoe ingrijpend het voor kinderen is als hun ouders uit elkaar gaan en ze daarmee de ongedeelde eenheid van het gezin verliezen, hoe komt het dan dat allerlei regelingen echtscheiding juist gemakkelijker hebben gemaakt in plaats van probleemoplossing en ondersteuning effectiever ter hand te nemen, te faciliteren en te financieren, zodat iedereen kan helen en groeien?

De lijst is eenvoudig uit te breiden met andere zaken die meer sociale verontwaardiging zouden mogen oproepen. Denk bijvoorbeeld aan anonieme spermadonatie, besnijdenis zonder medische indicatie, behavioristische opvoedstrategieën, knellende schoolsystemen, problematische jeugdzorgdossiers en schrijnende kinderarmoede. In dit alles spelen, naast de algehele gezondheid van de volwassene die voor het kind zorgt, sociaal-economische, maatschappelijke en politieke tendensen een rol. Het jonge kind heeft behoefte aan veiligheidsbeleving en fysieke nabijheid van dierbaren; het wil op existentieel niveau worden gezien en bemind om wie het is. Er is inmiddels veel onderzoek dat laat zien dat dat alles van enorm belang is voor de psychische, neurologische en hormonale gezondheid; desondanks blijft veel daarvan in instituties en systemen onderbelicht. Dat die behoeften dikwijls niet zonder meer in economische termen te vatten zijn, speelt daarbij vermoedelijk een rol die implementatie in beleid vertraagt. Liefde en emotionele veiligheid kunnen niet worden berekend voor het bruto nationaal product en dus moeten ouders en kinderen vaak maar doormodderen met elkaar en er het beste van maken, ondanks moeilijke omstandigheden, met alle gevolgen van dien.

Conclusie

Het kindbelang is vaak ondergeschikt aan het volwassen belang en dit is in veel gevallen mede het gevolg van onvoldoende kennis en inzicht en onvoldoende sociaal-culturele mogelijkheden om de kindbehoeften de aandacht te geven die ze verdienen. Het vergt van volwassenen reflectie op ongemakkelijke vragen en antwoorden om aanknopingspunten te vinden voor waar maatschappelijke verandering nodig is.

Volgende week zullen we dieper ingaan op het idee van sociale verandering en de link met fysiologie.

Onze samenleving en Adult Supremacy, Deel 4

Afgelopen week bespraken we dat kinderen onder stress copingstrategieën ontwikkelen die zijn afgestemd op de situatie waarin ze (over)leven. Stress wordt toxisch wanneer sociale steun ontbreekt; voor kinderen is voor het goed hanteren van die stress een beschermende volwassene nodig. Een situatie waarin de belangen van het kind voortdurend worden overvleugeld door de privileges, ambities en biosociale behoeften van de volwassenen voert die stress juist verder op en schaadt het welzijn en de gezondheid van het kind. We kunnen dit, analoog aan white en male supremacy, Adult Supremacy (AS) noemen. Hoe gaan we als samenleving om met die machtsongelijkheid, met het kindbelang in relatie tot volwassen belangen?

Nature or nurture? 

Het concept AS is voortgevloeid uit de fascinerende vraag hoe de ontwikkeling van het jonge kind tot volwassene verloopt. Hoe vormen we ons als mens een beeld van de wereld om ons heen? Hoe vormt zich onze persoonlijkheid? Hoe zit het met de wortels van onze gezondheid en ons welzijn in relatie tot onze kindertijd? In discussies over de verhouding tussen nature en nurture, tussen genetische en opvoedingserfenis, tussen biologische en sociale invloeden op persoonlijkheid en gezondheid, sloeg de balans decennialang door naar het eerste. Wanneer we kijken naar opvoedingspraktijken en allerlei andere vormen van geïnstitutionaliseerd beleid is dat vermoedelijk voor velen nog steeds het geval. De gedachtegang is dan vaak ongeveer als volgt: “Natuurlijk is er een zekere invloed van hoe we worden bejegend, maar uiteindelijk draait het toch om hoe we nu eenmaal zijn, om wat er nu eenmaal in onze genen ligt. Sommige dingen zijn gewoon erfelijk.”
Dat is een interessante stellingname, want dat impliceert ook dat wanneer iemand (sociaal) disfunctioneert, we tot de conclusie moeten komen dat die persoon zo geboren is. Diegene is dus niet door de omstandigheden zo gewórden, maar was op grond van de genen moeilijk, koppig, lui, eigenwijs of egoïstisch vanaf het prille begin. Dat is niet niks. En tegelijk… dat is wél niks, want onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat die stellingname veel te simplistisch en op grond van de huidige stand van de wetenschap niet houdbaar is. Er is heden ten dage wetenschappelijke consensus over de onlosmakelijke verbinding tussen nature and nurture; ze kunnen niet los van elkaar worden gezien, tenzij we kijken naar een ziekte die 100% genetisch overdraagbaar is, zoals de ziekte van Huntington. De vroege kindertijd blijkt veel belangrijker dan we eerder dachten… of dan we hoopten, wellicht, want als die periode zo cruciaal is, legt ze natuurlijk ook een grote verantwoordelijkheid op de schouders van de volwassenen om dat kind heen. En dat is dan weer wél niet niks! Dat zegt iets over de status van het kind in de samenleving en of we deze status belangrijk genoeg vinden om er onze sociale praktijken op af te stemmen.

Waar staan het kind en het kindbelang in de samenleving?

In essentie gaat AS over de positie van de volwassene in het leven van het jonge kind en, wat breder, in de wijze waarop er met kinderen en hun belangen wordt omgegaan door volwassenen, zowel in de privé-omgeving als via de landelijke en lokale overheid, maatschappelijke instanties en vele vormen van wetgeving. Wat is de plaats van kinderen in onze samenleving? Hoe kijken we naar ze? Hoe wegen we hun korte- en langetermijnbelangen af tegen volwassen belangen en belangen van volwassenen? (Volgende week meer over dit onderscheid.)
Geregeld lijkt het kindbelang er tamelijk bekaaid vanaf te komen. In praktische omstandigheden, maar zeker ook in beleidsdocumenten is de teneur dikwijls: het kind moet zich aanpassen aan het volwassen leven, het volwassen tempo. Geluiden als ‘voorkom dat het kind de boel overneemt’, ‘maak duidelijk wie de baas is’, ‘wees consequent, want het kind moet weten waar het aan toe is’ geven allemaal aan hoe de machtsverhoudingen liggen: het kind is ondergeschikt.
Zo zijn diverse richtlijnen in het ouder-kindveld in hun grondtoon helaas nog heel adult-centered: de belangen van de volwassene zijn leidend, zoals dikwijls naar voren komt uit het taalgebruik en de aanbevelingen in deze beleidsdocumenten. In combinatie met wat we om ons heen kunnen waarnemen in (opvoedings)boeken en discussies over kinderen, is het soms moeilijk om hoopvol gestemd te blijven ten aanzien van de mate waarin we als samenleving de belangen van het kind goed voor ogen houden. Dat geldt met name ook wanneer die samenleving zelf voor uitzonderlijke problemen staat, zoals sinds maart 2020 het geval is. Het overheidsbeleid stelt dat het de meest kwetsbaren wil beschermen, maar gebeurt dat ook? Hoe worden kinderen beschermd?

Twee voorbeelden die als AS kunnen worden beschouwd

De huidige coronaomstandigheden laten prangende AS-voorbeelden zien, waarvan we er hier twee zullen uitlichten.
Ten eerste: het sluiten van de scholen en de kinderopvang is bedoeld te zorgen dat ouders thuis gaan werken en de reisbewegingen worden verminderd. Daarbij wordt niet gekeken naar het feit dat:
1) kinderen aldoor zijn omschreven als niet-substantiële bronnen van besmetting;
2) kinderen voor hun sociale en intellectuele ontwikkeling positieve interacties nodig hebben en de school voor sommige kinderen de veilige plek is waar ze tot bloei komen en de (soms toxische!) stress van thuis ontlopen;
3) kinderen thuis niet de zorg kunnen krijgen die ze nodig hebben als hun ouders moeten werken, en dat daardoor de kans op toename van stress zó groot is dat iedereen er mogelijk slachtoffer van wordt.
Deze overheidsmaatregel creëert in relatie tot het kindbelang zorgelijke risicofactoren en lijkt het belang van ouderlijke stabiliteit als fundament onder het kindwelzijn onvoldoende te onderkennen.

Ten tweede: lactatiekundige zorg staat op het lijstje van ‘niet-noodzakelijke contactberoepen’, vergelijkbaar met kappers en nagelstylisten. De basis van gezondheid wordt gelegd in de babytijd, zoals mondiaal en ook door de Nederlandse overheid wordt onderkend met onder andere het begrip ‘de eerste 1000 dagen’: je hebt maar één kans om die optimaal te laten verlopen. Daar hoort borstvoeding bij, op grond van de voedingseigenschappen, de ontwikkeling van een gezond microbioom en dus gezonde immuniteit, en omdat borstvoeding gezonde stressregulatie en veilige hechting faciliteert en bevordert. Internationale documenten spreken over het recht van het kind op de hoogste standaard van gezondheid, ‘the highest attainable standard of health’ en in lijn daarmee over het recht van het kind op borstvoeding. Dit maakt dat je je ernstig kunt afvragen hoe het kan dat de begeleiding van borstvoeding als niet noodzakelijk wordt gekwalificeerd. Ook deze overheidsmaatregel lijkt het kindbelang onvoldoende scherp in het vizier te houden en laat zien dat de rol van borstvoeding voor gezondheid nog steeds niet  op gepaste wijze wordt onderkend. De maatregel houdt bovendien onvoldoende rekening met het belang van het ondersteunen van krachtig, zelfeffectief ouderschap; dat is immers zo belangrijk voor de mate waarin ouders hun kind de eerder besproken ‘bufferende bescherming’ kunnen bieden in geval van stress bij het kind. Welke AS-aspecten kunnen we hierin ontdekken?

De essentie van Adult Supremacy

Laten we de definitie nog eens herhalen:
Adult Supremacy (AS) is een machtspositie waarin volwassenen er bewust of onbewust voor zorgen dat hun privileges, ambities en niet-(h)erkende biosociale behoeften het welzijn van het kind overtroeven, waardoor de minderjarige een minderwaardige wordt.

De kernbegrippen zijn waarschijnlijk helder:

  • het gaat om de machtspositie van de volwassene: het kind is afhankelijk, de volwassene beslist over zaken die op het kind van invloed zijn;
  • wensen en behoeften van de volwassene spelen daarin een belangrijke rol: de volwassene wil of moet terug naar de fulltime betaalde baan, tobt met overbelasting in het ouderschap, wil het kind niet toestaan wat in de eigen kindertijd niet was toegestaan, voelt op grond van persoonlijk trauma of de algemene opinie druk om duidelijk te maken wie in het gezin de regels bepaalt;
  • volwassen belangen worden bewust of onbewust ten koste van het kind(belang) nagestreefd: volwassenen zijn onderdeel van een groot arsenaal aan sociale conventies en volgen deze (noodgedwongen) op zonder diepgaand te reflecteren op hoe ze samenhangen met de kindbehoeften;
  • de minderjarige wordt hierdoor een minderwaardige: volwassenen zien het kind niet als een gelijkwaardige mens met vergelijkbare behoeften en gevoelens.

Dit is een pittige opsomming, eentje die gemakkelijk de indruk kan wekken dat de term Adult Supremacy gewoon is bedoeld om ouders af te schilderen als kwaadwillende wezens en om hun de schuld te geven van problemen bij het kind. Dat is zeer zeker niet de intentie en daarom zal de aflevering van volgende week hier dieper op ingaan.

Een interessante en krachtige stellingname van Benjamin Perks, UNICEF New York

Conclusie

Het kindbelang wordt vaak gezien als ondergeschikt aan het volwassen belang. Er wordt nog vaak vanuit gegaan dat gedrag en persoonlijkheid van het kind voornamelijk het gevolg zijn van nature, van aangeboren eigenschappen. Het gevolg is dat de invloed van nurture, de wijze waarop we kinderen behandelen, minder relevant of ondergeschikt kan worden gemaakt. Gezien de uitgebreide kennis omtrent sociale constructie van stress en gedrag, en omtrent de impact van bufferende bescherming op de preventie van levenslange problemen, is het tamelijk schokkend te constateren dat veel beleid daarmee nog onvoldoende rekening houdt.

Volgende week zullen we kijken naar de taak die volwassenen hebben om de meest kwetsbaren werkelijk te beschermen en hoe enorm moeilijk dat kan zijn wanneer ze worstelen met hun eigen biosociale erfenis.

Onze samenleving en Adult Supremacy, Deel 3

Afgelopen week bespraken we dat gezondheid en welzijn worden beïnvloed door de biosociale erfenis, de zeer complexe en historisch gevormde interactie van sociale factoren en biologische mechanismen. Daarin spelen machtsverhoudingen een belangrijke rol. Kinderen kunnen, in al hun afhankelijkheid, niet aan de keuzes van volwassenen ontkomen en moeten geregeld een deel van hun authenticiteit opofferen om de hechtingsrelatie te behouden, met alle gevolgen van dien. Hoe kunnen we die link tussen machtsrelaties en gezondheid begrijpen?

Ontwikkeling en copingstrategieën

Om te groeien, het volle potentieel te bereiken en gezond te blijven, heeft het menselijk brein stimulerende sociale interactie nodig. Het brein is geen ‘geïsoleerde dataprocessor’, maar een ultrasociaal orgaan dat intensief met andere aspecten van het organisme is verbonden. Via de ervaringen die het opdoet, bouwt het een wereldvisie en een morele attitude op, zoals sociaal-wetenschappers Meloni en Narvaez het omschrijven. De eerder genoemde onrijpheid van het mensenkind bij de geboorte betekent dat het grootste deel van die ontwikkeling buiten de baarmoeder plaatsvindt. Voordeel daarvan is dat die ontwikkeling zich dan optimaal kan afstemmen op de leefwereld waarin het kind terechtkomt; dat vergroot de overlevingskansen in het nu. Mogelijk nadeel is dat problematische omgevingsfactoren leiden tot een haperende of gebrekkige ontwikkeling, met een afstemming die voor later de overlevingskansen juist onder druk zet.

Voor baby’s en jonge kinderen is een sociale omgeving met tekorten aan responsieve zorg een heikele kwestie. Vaak vooral onbewust is er die belangrijke vraag: ‘Wiens behoeften staan hier centraal? Wie is in deze situatie de baas? Kan ik invloed uitoefenen op deze omstandigheden? Welke strategie moet ik toepassen: fight, flight or freeze?’ Hoe de keuze ook uitvalt… bij alle drie de copingstrategieën is er sprake van stress. In het lichaam stijgen de niveaus van de stresshormonen en het kind komt in een overlevingsmodus: er ontstaat onrust, het lontje wordt korter, tot tien tellen wordt moeilijk, anderen rustig en vertrouwensvol tegemoet treden wordt een zware opgave, leerprocessen goed doorlopen wordt bijna ondoenlijk. En in dat alles staan voortdurend alle systemen in het lichaam onder druk. Dat is slopend; dat mat het lichaam af en verkort de levensduur. Op basis van de ACE-studie uit 1998 zijn er diverse pyramide-afbeeldingen ontwikkeld die dit proces laten zien. Nieuwe versies ervan worden steeds completer doordat ze steeds meer aspecten van de biosociale erfenis opnemen. Onderstaand vind je één van die pyramides.


Is stress altijd slecht?

Het is niet zo dat we helemaal geen stress kunnen verdragen als mens. We hebben die ook gewoon nodig om tot prestaties te komen. Er wordt in die context wel gesproken van ‘gezonde stress’: je maakt je druk en na de prestatie kom je weer tot rust. In situaties die moeilijk zijn, maar overkomelijk, spreken we van ‘draaglijke stress’: het is zwaar en het pakt je aan, maar met een liefdevolle sociale omgeving vind je je balans weer terug. Wanneer er voortdurend of bij herhaling sprake is heftige stress waaraan niet te ontkomen valt en waarin de meest nabije volwassenen het kind geen bufferende bescherming bieden, spreken we van ‘toxische stress’. Het woord ‘giftig’ is gebaseerd op het feit dat hersencellen onder zulke hoge stressniveaus afsterven en de hogere hersenfuncties beschadigd raken.

Hoe kunnen we die vormen problematische vorm van stress voorkomen? Hoe kunnen we als volwassenen tegemoet komen aan de intense behoeften van onze kinderen? Hoe wegen we onze eigen belangen en behoeften af tegen die van de baby of het jonge kind? Richten we ons leven en de samenleving in rond de behoeften van het kind of streven we ernaar dat het kind zich aanpast aan het leven dat we leidden voordat we ouders waren, aan de hectiek van de samenleving zoals we die kennen? In de meeste gevallen is dit geen beslissing die we op puur persoonlijke basis kunnen nemen. We zijn als volwassenen immers ingebed in een cultureel, maatschappelijk en sociaaleconomisch systeem dat eisen aan ons stelt en verwachtingen heeft ten aanzien van onze beschikbaarheid. Hier wordt andermaal zichtbaar dat de biosociale erfenis een belangrijke speler is waar het onze gezondheid betreft. Die biosociale erfenis beïnvloedt namelijk de mate waarin we de evolutionair gevormde biologische blauwdruk van onze kinderen serieus kunnen nemen, met alles wat daaruit voortvloeit: behoefte aan en vaardigheid tot verbinding, compassie, moed, nieuwsgierigheid, vertrouwen, vriendelijkheid, veerkracht – de zeven pijlers van ACE Aware NL.

Groei en sociale verhoudingen

Met het verstrijken van de tijd worden kinderen niet alleen lichamelijk groter; ook hun persoonlijkheid groeit. Onderzoek bij ratten laat zien dat de kwaliteit van moederlijke zorg een cruciale factor is voor de toekomst van het jong: een zorgzame moeder brengt zorgzame pups voort. Bij mensen is dat soort onderzoek niet zo eenvoudig te realiseren: een mensenleven duurt lang en gedurende dat leven zijn er waanzinnig veel invloeden en gewoontes die op het vroege fundament doorbouwen en het versterken of juist verzwakken. Toch blijkt uit wat we wél weten telkens weer dat de vroege fase van grote invloed is op de rest van het leven. Met dat inzicht dient zich de onvermijdelijke vraag aan: hoe creëren we een situatie waarin een hoge kwaliteit moederlijke (en gezins- en gemeenschaps-) zorg kan worden gerealiseerd? Van Nelson Mandela is dit prachtige citaat: ‘There can be no keener revelation of a society’s soul than the way in which it treats its children.’ Hoe doen we dat? Hoe behandelen we onze kinderen en hoe gaan we om met hun behoeften? En hoeveel zeggenschap hebben onze kinderen over de beslissingen die hun welzijn bepalen?

White supremacy en male supremacy

Wanneer we vragen wie de beslissingen neemt, wie de baas is, spreken we over dominantie, of, in geval van een nog sterkere overheersing, van suprematie. In een situatie van suprematie plaats je jezelf en je eigen belangen boven die van de ander. Jouw wil is wet, jouw visie is de norm, jouw activiteit heeft prioriteit. Bij het begrip ‘white supremacy’ uit zich dat in achterstelling van niet-witte mensen; bij ‘male supremacy’ gaat het om de achterstelling van vrouwen en meisjes. Deze achterstelling heeft grote gevolgen voor de betrokken groepen. Je kunt daarbij denken aan de invloed op onderwijs, huisvesting, werksituaties en sociale positie (acceptatie, aanzien, invloed, gezag).
De conclusie is dus dat suprematie van de ene groep het welzijn en de gezondheid van de achtergestelde groep in gevaar brengt. Daarbij is het interessant om te kijken naar de sociale positie van kinderen (en naar hun aanzien, invloed en gezag!). Twee vragen hielden mij bezig toen ik hierover nadacht. Ten eerste: is er een overkoepelend concept in gebruik dat de achterstelling van kinderen benoemt? Ten tweede: is er een concept dat op de positie van kinderen betrekking heeft en bovendien mede een verklaring zou kunnen bieden voor white supremacy en male supremacy? Mij lijkt er geen ontkomen aan: er moet een link zijn tussen fysiologie en sociologie, tussen suprematie en empathie, tussen gezondheid en macht. Er moet een link zijn tussen volwassen suprematie en het welzijn en de gezondheid van kinderen.

Adult Supremacy

We weten vanuit de fysiologie dat een responsieve, sensitieve benadering van de ander de beste garantie biedt voor empathie, voor je leren inleven in en mededogen hebben voor de ander. Als we zouden moeten concluderen dat kinderen structureel worden achtergesteld, dat ze vaak volledig onderworpen zijn aan de keuzes van volwassenen, dat ze weinig mogelijkheden hebben om daarin verandering aan te brengen en dat de gevolgen daarvan hun gezondheid negatief beïnvloeden… zou dat alles, analoog aan die andere begrippen, dan niet Adult Supremacy moeten heten, volwassen suprematie? En zou dat bovendien niet een tamelijk logische verklaring zijn voor andere vormen van discriminatie? Als de behoeften van het kind niet worden bevredigd en het kind voelt zich geregeld onveilig of bedreigd, hoe zit het dan met de ontwikkeling van het empathisch vermogen van het kind? Hoe kan het zich inleven in een ander (met een andere culturele achtergrond of een ander geslacht) als het dat empathisch vermogen ontbeert?
Op basis van mijn gedachten over deze aspecten heb ik voor Adult Supremacy de volgende definitie geschreven:
Adult Supremacy (AS) is een machtspositie waarin volwassenen er bewust of onbewust voor zorgen dat hun privileges, ambities en niet-(h)erkende biosociale behoeften het welzijn van het kind overtroeven, waardoor de minderjarige een minderwaardige wordt.

Conclusie

De conclusie van vandaag is dat kinderen onder stress copingstrategieën ontwikkelen die zijn afgestemd op de situatie waarin ze (over)leven. Stress wordt toxisch wanneer de steun van een beschermende volwassene ontbreekt en het kind er gevoelsmatig of letterlijk structureel alleen voor staat. Een hoge kwaliteit van zorg voorkomt dat stress het kind overweldigt en toxisch wordt. Een situatie waarin de belangen van het kind voortdurend worden overvleugeld door de ambities en privileges van de volwassenen voert die stress juist verder op en schaadt het welzijn en de gezondheid van het kind. We kunnen dit, analoog aan white en male supremacy, Adult Supremacy noemen.

Volgende week zullen we kijken naar praktische voorbeelden van Adult Supremacy en wordt het concept nog nader uitgewerkt.

Onze samenleving en Adult Supremacy, Deel 2

Afgelopen week hebben een aantal basale aspecten van menselijk samenleven besproken en de behoefte van kinderen om zich veilig en opgenomen voelen binnen een gemeenschap. Vanaf daar werken we verder richting het begrip Adult Supremacy (AS). Vandaag stellen we de vraag hoe de interactie tussen sociale factoren en biologische mechanismen van invloed is op gezondheid en welzijn.

De biosociale erfenis

Vorige week bespraken we hoe historische aspecten mede de volksaard vormen. Daarin hebben we te maken met eigenschappen van de natuurlijke en sociale omgeving, maar daarin speelt uiteraard veel meer mee. Ieder land heeft een geschiedenis; daarin vonden oorlogen plaats, natuurrampen, revoluties, technologische innovaties, infrastructurele ontwikkelingen, veranderingen in maatschappelijke opvattingen en nog veel meer. Dit hele samenspel heeft zowel oorzaken in de politiek en de economie van een land als gevolgen daarvoor. Het beïnvloedt bovendien hoe de sociale omgeving en verhoudingen gestalte krijgen. En, in het kader van ons Adult Supremacy-thema nog belangrijker: al deze aspecten kennen machtsfacetten, die zowel impliciet als expliciet kunnen zijn, en die resulteren in minder of meer afhankelijkheid ten aanzien van de beslissingen van anderen.
Wie heeft op het mondiale toneel de touwtjes in handen? Wie bepaalt welke behoeften in de samenleving de overheid beleidsmatig en financieel helpt bevredigen? Wie beslist wat wanneer voor wie belangrijk is? En op het microniveau: wat betekenen die volwassen beslissingen voor het dagelijks leven en de gezondheid van baby’s en jonge kinderen? Hoe werken die sociale aspecten uit op hun biologie?

Een visuele representatie van het Raamwerk van de Biosociale Erfenis; de donkerblauwe factoren staan in het oorspronkelijke model, de lichtblauwe kunnen worden beschouwd als aanvullende factoren die van invloed zijn op de Biosociale Erfenis.

Antropologen Hoke en McDade hebben het resultaat van al deze interacties samengevat in de term ‘Biosocial Inheritance’, de biosociale erfenis. Dit houdt in dat de ‘erfenis’ die we meekrijgen van onze ouders en grootouders en van de samenleving waarin we opgroeien, wordt bepaald door zowel biologische als sociale aspecten, die onderling intensief op elkaar inwerken. Via dit mechanisme worden sociale en gezondheidsverschillen doorgegeven en vaak vergroot. Dit proces begint overigens niet pas na de geboorte, maar al in de baarmoeder, zoals het onderzoek van Tessa Roseboom heeft aangetoond. Zij onderzocht de invloed van de Nederlandse Hongerwinter op diverse aandoeningen in de volgende generatie. De ondervoeding en de stress van de oorlog bleken van invloed op de gezondheid van de kinderen die in die periode werden verwekt en geboren. (Hier zie je Tessa Roseboom samen met minister Hugo de Jonge tijdens een interview in 2019; de minister zegt dat we maar één kans hebben voor een goede start!)
Vanuit fysiologisch oogpunt is het logisch dat het sociale en het biologische samenhangen: als er veel dreiging is, als je je eenzaam voelt, of als er sprake is van hongersnood (sociale factoren), verandert de psychologische en emotionele beleving, wordt hormonaal gezien het stresssysteem geactiveerd, en past het metabolisme zich aan (biologische mechanismen). Dit heeft invloed op wat het organisme voor de toekomst leert uit zo’n situatie (de interactie). We móeten daaruit natuurlijk ook leren, want anders komt op de korte termijn onze overleving in gevaar. De vraag is alleen: welke prijs betalen we op de lange termijn voor negatieve gevolgen van die interactie?

Sociale constructie, hechting en authenticiteit

Wanneer we weten dat de invloed van culturele gewoontes, gebruiken en van menselijke interactie zo groot is, zou dan de wijze waarop we met baby’s en jonge kinderen omgaan niet veel meer aandacht moeten krijgen? Wanneer die periode, in onderzoek na onderzoek, grotendeels een verklaring blijkt te zijn voor hoe een kind als volwassene in de wereld staat en die tegemoet treedt en voor hoe de gezondheid zich ontwikkelt, is verandering dan niet zeer dringend gewenst? Gezien de grote maatschappelijke ziektelast is hier zeker veel voor te zeggen. Deze kwesties mogen voor de hand liggend lijken, maar eenvoudig te beantwoorden zijn ze niet. Daar zit een zoektocht aan vast, waarin de rol van de volwassene een factor van betekenis is. Dat is een rol die uiteraard ook weer de last van zijn eigen biosociale erfenis draagt.
Baby’s en jonge kinderen zijn afhankelijk van de verzorging van de volwassenen om hen heen. Ze hebben een diepe behoefte en noodzaak om zich aan hen te hechten en tegelijkertijd een intense drang om zichzelf te mogen zijn. Ze hebben weinig tot geen mogelijkheden om een tekortschietende sociale omgeving te verlaten en een andere te zoeken, eentje waar de eigen persoonlijkheid beter tot haar recht komt en het jonge individu wél wordt gezien, gehoord en gewaardeerd om de unieke eigenheid. Het gevolg is vaak dat als de behoefte aan expressie van de persoonlijkheid ten koste dreigt te gaan van die hechting, de hechting voorrang krijgt: zonder de volwassenen kan het kind immers niet overleven. De authenticiteit wordt onderdrukt en het kind raakt vervreemd van zichzelf: de basis voor trauma. In deze video legt traumaspecialist Gabor Maté dit principe verder uit.

Sociale conventies en de status quo
Het spanningsveld tussen hechting en authenticiteit is een gegeven dat aandacht verdient, want er zijn veel culturele gewoontes waarvan we weten dat ze een gezonde ontwikkeling en een krachtige authenticiteit verstoren of die negatief beïnvloeden, gewoontes die daarom een kritische beschouwing verdienen of zelfs vereisen. Dat is niet gemakkelijk en dikwijls heel confronterend, omdat het vaak over gewoontes gaat die diep in onze cultuur zijn ingebed. We vinden ze zo normaal dat het moeilijk is om in overweging te nemen dat ze schadelijk zijn, dat het sociale conventies betreft die een negatieve impact hebben op de biologie van onze allerjongsten. Neem bijvoorbeeld de zogenaamde ‘survivorship bias’, het argument van ‘tsja, mij zijn ook allemaal rotdingen overkomen, maar ik ben er niet minder van geworden, toch, dus zo erg is het allemaal niet als een kind op z’n lazer krijgt!’ Als we zulke patronen onder de loep nemen, betekent het vaak namelijk ook dat we de status quo moeten herzien, dat we machtsposities moeten heroverwegen. Denk maar eens aan discriminatie en segregatie van bepaalde bevolkingsgroepen, maar ook aan lijfstraffen (‘billenkoek’, ‘liefdevolle tik’), aan het niet respecteren van de lichamelijke integriteit van een kind, aan echtscheidingen met veel ruzie en vervreemding. Je kunt bovendien denken aan geïnstitutionaliseerde vormen van beleid waarin stress voor het kind op de loer ligt of vaststaat: heel vroege kinderopvang weg van de ouders, geboortepraktijken waarbij moeder en baby niet bij elkaar worden gehouden, besnijdenis zonder medische indicatie, opvoedmethodes waarbij chantage, vernedering, afzondering en volwassen dominantie worden gebezigd of aangemoedigd (‘als je niet [x] doet, dan mag je niet [y]’, ‘wat ben je toch een mislukkeling’, ‘ik ben vreselijk teleurgesteld in je’, ‘ga maar naar je kamer, want ik wil je even niet meer zien’, ‘leer je kind wie de baas is’).

Conclusie

De conclusie van vandaag is dat gezondheid en welzijn worden beïnvloed door de biosociale erfenis, de zeer complexe en historisch gevormde interactie van sociale factoren en biologische mechanismen. Daarin spelen machtsverhoudingen een belangrijke rol. Kinderen kunnen, in al hun afhankelijkheid, niet aan de keuzes van volwassenen ontkomen en moeten geregeld een deel van hun authenticiteit opofferen om de hechtingsrelatie te behouden, met alle gevolgen van dien.

Volgende week zullen we kijken naar de invloed van verschillende vormen van stress op de ontwikkeling en komen machtsrelaties prominenter in beeld.

Onze samenleving en Adult Supremacy, Deel 1

Afgelopen week noemden we in ons blog het concept ‘Adult Supremacy’ (AS), de dominantie van (belangen van) volwassenen. Omdat dit thema zo nauw is verbonden met alles waar ACE-bewustzijn over gaat, willen we hier graag wat dieper op ingaan, gebaseerd op eerdere artikelen die Marianne heeft geschreven over dit onderwerp. De kernvraag zal zijn of we in staat zijn ons bij de hand te laten nemen door de basale oerbehoeften van de baby en of we onze samenleving op zodanige wijze kunnen inrichten dat verzorgers gemakkelijker aan die behoeften tegemoet kunnen komen dan nu het geval is. Wat kunnen we doen om, in de woorden van ontwikkelingspsycholoog Darcia Narvaez, vast te houden aan de ‘evolved developmental niche’, de geëvolueerde ontwikkelingsniche, waarin een koesterende omgeving leidt tot uitkomsten qua gezondheid en welzijn die kenmerkend zijn voor onze soort? Het blog van vandaag is het eerste in een serie en bespreekt een aantal basale aspecten van menselijk samenleven.

Socialisatie

Mensenkinderen komen heel onrijp ter wereld en hun ontwikkelingsstadium bij de geboorte maakt dat ze volledig van de zorg van anderen afhankelijk zijn. De kwaliteit van de zorg waarmee ze worden omringd, is van invloed op hoe hun lichamelijke, sociale en emotionele systemen ‘uitrijpen’. Die onrijpheid betekent dat een kind veel behoeften heeft. Elke ouder weet dat: de zorgbehoefte van een baby is immens!
Ondanks alle aanvankelijke onrijpheid worden kinderen overal ter wereld over de hele linie echter competente leden van hun sociale gemeenschap: ze doorlopen het proces van socialisatie. Ze beheersen de lokale taal in woord en in lichaamsgebaren, ze weten wat er van hen wordt verwacht en ze hebben al snel in de gaten wat ‘hoort’ en wat niet. Elke omgeving stelt eigen eisen en is anders in wat ze te bieden heeft. Kinderen zullen in een vijandige, schrale leefomgeving daarom andere vaardigheden moeten aanleren dan in een overvloedige of vriendelijke setting. Stel je maar eens voor hoe het millennialang was: een kind dat opgroeide op de steppe of savanne, waar water en vegetatie meestal schaars en roofdieren altijd op jacht zijn, moest een ander gedragsrepertoire aanleren dan een kind dat opgroeide in een subtropische omgeving met veel regen en gewassen, of een kind op de Noordpool, gericht op bescherming tegen de kou en het vangen van vis. De verschillen tussen geïndustrialiseerde samenlevingen zijn misschien minder groot, maar ook daar hebben kinderen te maken met specifieke maatschappelijke karakteristieken die het dagelijks leven en de sociale interactie beïnvloeden. Een tamelijk krachtig voorbeeld daarvan zijn de voortdurende veranderingen in de manier waarop kinderen met elkaar omgaan – we kunnen vandaag de dag waarnemen dat ze meer tijd doorbrengen op allerlei ‘gadgets’ (mobiele telefoons, tablets) en veel minder in de speeltuin of buiten op straat dan we ons twintig jaar geleden konden voorstellen, laat staan 100 jaar geleden.
Op de één of andere manier moeten we ons allemaal aanpassen aan onze leefomgeving om te kunnen overleven.

De cover van de dvd ‘Babies’, over het eerste levensjaar van vier baby’s in vier verschillende locaties ter wereld (Namibië, Japan, Mongolië en de Verenigde Staten)

Universele omgevingsinvloeden?

Gedurende een groot deel van de menselijke geschiedenis waren samenlevingen sterk afhankelijk van wat de leefomgeving te bieden heeft en die invloeden zijn niet zomaar verdwenen. De wijze waarop een samenleving wordt ingericht en de gebruiken, tradities en rituelen die daarbij horen, zullen daarmee tot op zekere hoogte samenhangen. Zo heeft het feit dat Nederland bekend staat als een ‘poldercultuur’ deels wortels in dat omgevingsaspect. In een land waar de waterstand en de kracht van het water altijd een bedreiging vormen, niet alleen voor je thuisbasis, maar ook voor je oogst en je handelsactiviteiten, moet je, of je dat nu leuk vindt of niet, samenwerken om de voeten droog te houden. Het veelbesproken en vaak verguisde ‘polderen’ in de politiek en in allerlei werkomgevingen heeft daarmee een cultureel-materialistisch karakter: de natuurlijke omgeving beïnvloedt gedurende eeuwen de lokale volksaard. In dit geval betekent dat: je moet je constructief verhouden tot kanaalbeheerder, die je misschien niet kent en die misschien ver weg zit, voor het gewenste waterniveau in de sloot langs je land. Dat is heel iets anders dan een goede verstandhouding onderhouden met de neef van je moeder die de waterput in je dorp beheerst.
Hoe zich een cultuur ontwikkelt, wordt weliswaar niet gedetermineerd door de omgeving en haar natuurlijke en door de mens gecreëerde hulpbronnen, maar een effect heeft die omgeving meestal wél, met veelal een heel oude historische oorsprong. In de antropologie is deze sociale constructie een kernthema, dat we geregeld min of meer als volgt besproken hebben horen worden: ‘Hoe mensen zich gedragen, ligt niet vast, maar wordt bepaald door sociale en culturele invloeden. Deze bepalen hoe iedereen in een groep met zaken omgaat. We kunnen daar geen universeel geldende uitspraken over doen, want dat is overal anders.’ Is dat inderdaad het geval? Kunnen we geen overeenkomsten ontdekken in de effecten van bepaalde omstandigheden? Zijn er geen universele kenmerken en gedragspatronen die mensen met elkaar verbinden? Vermoedelijk wel, want als dat niet zo was, waarom vinden we discriminatie dan zo verwerpelijk? Is dat niet juist omdat we veel dingen met elkaar gemeen hebben en daarin in gelijk zijn, ondanks alle uiterlijke, ogenschijnlijke verschillen? Laten we ook daarnaar eens kijken vanuit evolutionair perspectief, naar dat wat ons verbindt.

Veel van de sociale conventies waaraan we ons houden, zijn niet zichtbaar en vaak niet eens bewust. We zullen in een latere aflevering dieper ingaan op dit aspect van de biopsychosociale invloed op gezondheid en welzijn. (Bron onbekend)

‘Wired for connection’

Binnen de mogelijkheden en beperkingen van de leefomgeving leren kinderen vaardigheden aan om in de eigen wereld te overleven en eruit te halen wat erin zit. Verbinding met anderen is daarbij essentieel, vanwege die eerder genoemde afhankelijkheid. Gelukkig zijn kinderen van nature geneigd om die verbinding met anderen te zoeken; ze zijn ‘wired for connection’, neurologisch gebouwd om contact te maken én te verwachten. Ze zijn bovendien ‘prosociaal’ van aard zijn: met hun grote ogen, bolle wangen en wipneus proberen ze om nabije volwassenen te verleiden tot zorgen, delen, helpen en ondersteunen en vanaf het begin zoeken ze ook zelf naar mogelijkheden om de relaties met anderen goed te houden, om te zorgen, te delen, te helpen, te ondersteunen. Het idee dat kinderen kleine egoïsten zijn, is een mythe waar we echt hoognodig vanaf moeten.
Prosocialiteit is een begrip dat vaak wordt gezien als een proactieve vorm van sociaal vaardig gedrag: we proberen niet alleen te voorkomen dat de boel in het honderd loopt en te voorkomen dat onderlinge relaties  worden gedwarsboomd, maar doen actief ons best om dingen positief te beïnvloeden. Die neiging tot empathie en samenwerking is aangeboren, maar heeft net als andere vaardigheden een responsieve omgeving nodig om tot bloei te komen. Aan prosociaal gedrag ligt een diep geworteld verwachtingspatroon ten grondslag, een existentiële behoefte om deel uit te maken van een gemeenschap, om door de groep mensen waar je bij hoort, te worden gezien, gehoord en gewaardeerd, omdat overleving zonder dat bijna niet mogelijk is. Sociale isolatie is voor een sociaal dier als de mens één van de ergste dingen die kunnen gebeuren.

Een beeld uit de dvd ‘Babies’, met een jong brusje dat voor een baby zorgt en dat dus verantwoordelijkheden mag dragen die empathie en zorgzaamheid vereisen

Conclusie

De conclusie van vandaag is dat kinderen zeer afhankelijk zijn bij de geboorte. Ze raken echter zeer snel gesocialiseerd in hun eigen leefwereld en leren omgaan met de mogelijkheden en beperkingen daarvan. Dat lukt ze zo goed, omdat ze een aangeboren vaardigheid hebben tot het aangaan van relaties met anderen in de sociale omgeving: ze zijn prosociaal en ‘wired for connection’ en willen een gewaardeerd lid zijn van hun ‘stamverband’.
Volgende week zullen we kijken naar de biosociale erfenis, de impact van de sociale omgeving op onze biologie.