Boekbespreking ‘Ik werk al (ik krijg er alleen niet voor betaald)’ door Lynn Berger, Deel 2

Zoals in Deel 1 aangekondigd, zal ik in dit blog wat dieper ingaan op mijn bezwaren tegen een benadering waarin wordt gesteld dat de zorg voor heel jonge kinderen niet per se door vrouwen hoeft te worden gedaan, omdat mannen dat precies net zo goed kunnen. Anders gezegd: ik zal ingaan op het verschil tussen gelijkheid en gelijkwaardigheid.

Ik sprak met twee mensen over het boekje ‘Ik werk al (ik krijg er alleen niet voor betaald)’. Eén van hen zei er dit over: “In al die maatschappelijke discussies over mannen vrouwen, arm en rijk, praktisch en academisch opgeleid, schiet wat mij betreft het onderscheid tussen gelijkheid en gelijkwaardigheid ernstig tekort. Gelijkheid is in veel gevallen simpelweg niet aan de orde, en het streven ernaar dreigt in mijn ogen de unieke waarde van ieder in gevaar te brengen. In dit geval heeft dat te maken met vrouwelijkheid, niet de vrouwelijke eigenschappen waarover mannen evenzogoed kunnen bezitten, maar alleen al het vrouwenlijf, dat een bepaalde rol met zich meebrengt, in dit geval gericht op die kleine hummeltjes.”
De ander zei dit: “Wat ik wel mis in haar boek is jouw vraag: wat wil het kind?” Iets specifieker gesteld is mijn vraag meestal: ‘Wat heeft het kind nodig?’ Dat is een wezenlijk verschil, maar ik ken de vraagsteller goed en weet dat die dat ook bedoelt.

De inhoud van deze opmerkingen was precies waarover ook ik zorgen had tijdens het lezen: wéér gaat het over wat mannen en vrouwen *willen* en nauwelijks over wat het onrijpe kind *nodig heeft*. Ik deel van harte de stelling van Berger dat ‘het kapitalisme parasiteert op onbetaalde zorgarbeid’ (p. 65). Daarnaast parasiteren we als samenleving echter met z’n allen op huidig en toekomstig welzijn van kinderen en op hun gezondheid nu en later, als we in deze welkome en belangrijke discussie andermaal vergeten te praten over wat op grond van de biologische blauwdruk en de evolutionaire erfenis hun behoeften zijn. Die behoeften moeten we echt onder ogen zien; de evidence is overweldigend.

 

De genoemde film ‘In Utero’ keek ik in het kader van het lunchwebinar van ‘Alles is Gezondheid’, dat op 16 mei 2023 plaatsvond en waarin Tessa Roseboom en Anna Verwaal aan de hand van de film vertelden over de invloed van de prenatale omstandigheden op het volwassen leven (zie ook hier). Ook daarin kwam duidelijk naar voren hoezeer het moederlichaam een onvergelijkbare rol speelt en niet zonder meer kan worden gelijkgesteld met wat een vader een pasgeboren baby te bieden heeft. Willen we een gezonde nieuwe generatie naar volwassenheid begeleiden, dan zullen we dus écht rekening moeten houden met wat onze kinderen nodig hebben. Zij zijn zonder meer ‘gebaat bij een rijke schakering aan rolmodellen opvoedstijlen en verzorgers’ (p. 71) en het is helaas ook waar dat ‘veel gezinnen helemaal geen veilige, warme of liefdevolle plek zijn om in op te groeien’ (ibid.). Dat is precies de reden dat het inderdaad ‘een collectieve verantwoordelijkheid’ is (ibid.) om de samenleving zo in te richten dat kinderen niet met toxische stress opgroeien.

Het is echter de vraag of ‘kinderopvang (…) als een basisvoorziening’ een plek is waar ‘ieder kind de kans krijgt zich zo goed mogelijk te ontwikkelen’ (p. 74). Voor sommige kinderen zal de kinderopvang inderdaad een betere plek zijn dan thuis. Als dat zo is, is dat heel verdrietig. Dat vraagt met hoge urgentie toegewijde zorg voor de ouders, zodat zij hun vaardigheden kunnen vergroten. Veelal is daarvoor traumaheling nodig. Voor veel andere kinderen zal thuis, zeker in de eerste, kwetsbare jaren waarin het kind nog zo klein en onrijp is, de allerbeste plek zijn, met name wanneer ouders stabiel en goed gereguleerd zijn en niet continu gestrest hoeven zijn over de meest basale kwesties in het leven, zoals een fatsoenlijk gehonoreerde baan, een betaalbare woning, en nutsvoorzieningen die niet ten koste hoeven gaan van de wekelijkse gezonde boodschappen.

Wanneer we vanuit een dergelijk perspectief kijken naar verdeling van arbeid, naar de strijd tussen betaald en onbetaald werk, naar de roep om financiële en maatschappelijke erkenning voor zorgarbeid in de thuisomgeving, zien we dat gezondheid en taakverdeling een sterk politiek karakter hebben en niet slechts een individuele verantwoordelijkheid zijn. Het wordt dus tijd dat we gezondheid niet langer depolitiseren door te doen alsof het uitsluitend een persoonlijke verantwoordelijkheid is. Het is jammer dat dit boekje enerzijds zo duidelijk en zo terecht de link legt tussen beleidsmatige invloeden en verdeling van arbeid, terwijl het anderzijds over het hoofd lijkt te zien dat niet alles te herverdelen valt, dat sommige taken écht beter door moeders kunnen worden gedaan en dat dat niks met gelijkheid en álles met gelijkwaardigheid te maken heeft. Ware emancipatie en ware weerstand tegen uitbuiting door het kapitalistische systeem vereisen dat we inzien dat misschien niet alles in geld is uit te drukken. Ware weerstand tegen discriminatie bestaat bovendien bij de gratie van het onderkennen van verschillen. Als iedereen gelijk is, is ‘discriminare’ (het Latijnse woord voor ‘onderscheid maken’) immers niet mogelijk.

Dat alles vergt om te beginnen dat we een bewustzijn ontwikkelen voor het gegeven dat iets niet pas waarde heeft als je er een prijskaartje aan kunt hangen. Ware emancipatie verlangt bovendien erkenning van de waarde van ongelijkheid, zonder afbreuk te doen aan gelijkwaardigheid. Er schuilt juist een intrinsieke waarde in de diversiteit van taken en vaardigheden, want die zorgt ervoor dat alles wat nodig is voor het goed laten draaien van een gezin, een lokale gemeenschap of een natie, tot stand komt. Kunnen we die unieke bijdragen zien, zonder oordeel, zonder jaloezie op wat de ander kan of doet? Kunnen we onze waardering verschuiven van ‘ego’ naar ‘eco’, van ‘wat wil ik?’ naar ‘wat heeft het kind nodig?’ Zeker, dat is een uitdaging, maar als we daarin slagen, dán zien we pas écht wat ‘werkt’. En als dat een triggerende gedachte is, dan is er persoonlijk innerlijk ‘werk’ te doen. De angst die we voelen als een ander iets mogelijk beter kan dan wijzelf, is niet aangeboren. Die angst is aangeleerd in een sociale dynamiek waarin voor die verschillen geen warm welkom was. Die kunnen we dus ook afleren.

In 3. geeft Berger vijf suggesties voor ‘een rijk, volwaardig en zorgzaam bestaan’ (p. 64):

  1. Verander de werkweek (en maak die korter of richt die anders in).
  2. Verbeter het verlof voor alle ouders (en niet slechts voor moeders).
  3. Maak van kinderopvang een basisvoorziening voor kinderen (met gratis, hoogkwalitatieve zorg).
  4. Zorg beter voor mantelzorgers (zodat zij ook goed voor zichzelf kunnen zorgen en zichtbaar wordt hoeveel hun inspanningen waard zijn, letterlijk en figuurlijk).
  5. Verander je kijk op zorg (en spreek je tegenover naasten en collega’s uit over regelingen die daaraan bijdragen, aangezien ‘presteren’ niet alleen gaat over ‘het beste uit jezelf halen’, maar ook over ‘iets bijdragen voor een ander’ (p. 80)).

Dat alles is nodig, stelt Berger, omdat ‘mensen, gezinnen, huishoudens, gemeenschappen, hele samenlevingen nergens zijn zonder het eindeloze werk dat hen onderhoudt, repareert en voortzet’ (p. 82), zonder het ‘werk dat al het andere werk mogelijk maakt’ (p. 14). Dat is een eindconclusie die ik decennia geleden al trok. Ook in mijn werk maak ik er meestal een opmerking over als moeders zeggen dat ze na de geboorte van een kind zijn ‘gestopt met werken’. Ik stel dan een alternatieve formulering voor, namelijk dat ze hun betaalde baan buitenshuis hebben opgezegd, omdat ze thuis aan het werk zijn. In dat kader voeg ik graag een zesde suggestie toe:

  1. Kies het perspectief van het kind en vraag je bij de organisatie van je dagelijks leven af: ‘Als ik mijn kind was, wat zou ik dan nodig hebben om me veilig en gezien te voelen?’

Dáár begint het, met zelfreflectie, met erkenning ook, van de pijn die we als volwassene vaak nog meedragen in ons eigen innerlijke kind. Als het bewustzijn groeit dat veel van wat we doen, een link heeft met onvervulde behoeften uit onze eigen kindertijd, wordt het gemakkelijker om te zien dat veel gedrag en behoefte aan erkenning door anderen, voortkomt uit overlevingsstrategieën. Dat is misschien een ‘uncomfortable truth’, zoals in ‘In Utero’ wordt benoemd, maar groei gaat vaak met ongemak gepaard. Laten we dat ongemak echter niet afschuiven op onze opgroeiende kinderen, maar die op volwassen wijze onder ogen zien en op onze volwassen schouders nemen. En als die draaglast te zwaar is voor de aanwezige draagkracht, mogen we hulp inroepen. Ook dat is een uiterst volwassen attitude, één die ertoe leidt dat we beter toegerust raken voor welk werk dan ook, betaald of onbetaald!

Een aantal oudere links die ook dit thema bespreken, vind je hier (Deel 1 van een serie), hier (Deel 2), hier (Deel 3) en hier (een ander blog).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geplaatst in Boek- en filmbesprekingen.