Professionals en ACE-bewustzijn; Aflevering 3 – Deze keer: Carla Brok, Deel 2

Vorige week kregen we een eerste inkijkje in het werk van Sociaal-Psychiatrisch Verpleegkundige Carla Brok. Vandaag komt onder andere aan bod wat zij als de essentie van haar werk ervaart.

We eindigden vorige week met haar uitspraak dat ze het gevoel heeft dat ze het haar ouders als kind niet gemakkelijk maakte. Dit is een opmerking die veel kinderen maken als ze op volwassen leeftijd terugkijken op hun kindertijd. Andere variaties zijn: ‘Ik kreeg geregeld op mijn donder, maar ik maakte het er ook wel naar’ of ‘Mijn ouders hadden de handen soms wel wat los zitten, maar dat was ook geen wonder, want ik was soms niet te harden, dus ik snap het wel.’ Ik blijf het moeilijk vinden om naar dit soort kwalificaties te luisteren en me er gedachten over te vormen. Wat kunnen we eruit afleiden, als een kind het vroegere eigen gedrag op deze wijze duidt…? Als het met dit idee de wereld in is gestapt, op welke wijze heeft dat dan het zelfbeeld beïnvloed en wat zijn daarvan de gevolgen voor het persoonlijk functioneren?
Ik kijk Carla aan en zeg zacht en met een glimlach: “… maar zij maakten het jou ook niet gemakkelijk, hè?” Daar kan ze zich wel in vinden: “Nee! Nee, nee, zeker niet… Daar zijn allerlei patronen ontstaan die zich later ook nog wel hebben herhaald, maar waarop ik toen inmiddels alerter was en waarmee ik beter kon omgaan. Ik ben iemand die trouw aan zichzelf wil blijven en er zijn veel dingen waarin ik niet bereid ben compromissen te sluiten. Dat ik voor mijn opleiding al zo vroeg uit huis was, hielp daar zeker bij.”

Toch kijkt ze soms met gemengde gevoelens terug op die opleidingstijd; als ze anderen vertelt over wat ze eind jaren 70 meemaakte in de psychiatrie, krijgen die soms kramp in hun buik van de heftigheid van waarmee ze te maken had: de rauwe zelfkant van het leven, die veerkracht en vaardigheid vraagt die je op je 17e eigenlijk nog niet hebt kunnen opbouwen. “Ik gun dat niemand; dit moeten we als samenleving niet van jonge mensen verwachten, want dat kan gemakkelijk traumatisch zijn voor iedereen die erbij staat en ernaar kijkt en zich afvraagt: ‘Wat zijn we hier eigenlijk aan het doen?’ Ik heb veel geleerd en daar ben ik dankbaar voor, maar dat had ook op een andere, meer barmhartige manier gekund…” Carla vertelt over de verschillende psychiatrische stromingen door de decennia heen, hoe die veranderden van veel naar bijna geen medicatie, van dwang naar de antipsychiatrie (waarin het idee heerste dat het medische model veel te veel focust op ‘afwijkend gedrag’ en te stigmatiserend is en meer ruimte zou moeten bieden voor de ‘niet-gemiddelde’ mens), en van verpleging naar sociotherapie.

Sinds een tijd werkt Carla nu in de ambulante, specialistische GGZ met ouders en jonge kinderen en ik vraag hoe ze de essentie van haar werk zou omschrijven. Ze vertelt dat ze nu meer betrokken is bij beleidsontwikkeling en hoe alles georganiseerd zou moeten worden. “Daarbij richt ik me specifiek op hoe de zorg is geregeld voor ouders en kinderen. Kinderen hebben altijd direct mijn aandacht en vanuit hun perspectief kijk ik naar de volwassene.” Als ik laat zien dat ik verrast ben, geeft ze toe dat zo’n visie inderdaad nog lang niet overal de standaard is. Ze denkt nog wat na en vervolgt: “Ik zit zelf denk ik in een andere fase van mijn leven; ik zit nu in de fase van generativiteit, in de fase van mijn leven dat de nadruk ligt op delen en zo voelt dat ook. Wat ik mag doorgeven is onder andere die wijsheid van… ‘jongens, we moeten meer gericht zijn op de kinderen en door de ogen van de kinderen de wereld bezien en dat wat we als volwassenen doen’. Dat is mijn drive.” Ze lacht en zegt dat dit de kortste omschrijving is van wat ze aan het doen is en wat ze te doen heeft, zodat de jongeren de door ouderen opgedane wijsheid kunnen meenemen op hun levensreis.

Ik geef aan dat ik de term ‘generativiteit’ niet ken en Carla legt uit dat dat een begrip is uit de stadia van persoonlijkheidsontwikkeling van psychoanalyticus Erik Erikson. Het is de fase waarin je opgedane levenswijsheid doorgeeft aan de jongere generatie, als je nalatenschap. Je kunt het zien als een levensopdracht die past bij de latere levensfase: “Bij ouders met wie ik werk, voelde ik me eerder vaak een mede-ouder; nu zien mijn cliënten mij als een grootouder en dat is prima.”
Ze vertelt hoe het daarbij van pas komt dat ze ooit werd getraind om altijd naar de relatie te kijken: “Wat ik zie, is een weerspiegeling van wat er achter het gedrag zit en zo kan ik het kind al bijna lezen aan de hand van het verhaal van de ouder.”

Nu raakt ze in haar element en ze vertelt geestdriftig over hoe ze via intervisie collega’s ondersteunt, over de levensverhalen die soms zo schrijnend zijn, over de onzichtbare pijn die schuilgaat onder ‘ontoelaatbaar’ ouderlijk en ook kindgedrag. Ze vertelt over hoe ouders soms een beeld van hun kind hebben dat nadelig is voor het kind en dat ook niet overeenstemt met wat zij als professional ziet bij een gedetailleerde observatie. Dat kan tot pijnlijke situaties leiden, waarin er vanuit de professional echt acties moeten worden ingezet die voorkomen dat het ouderlijk trauma ertoe leidt dat een jong kind opgroeit met een gebrek aan continuïteit in de ouderschapsstijl en een gedesorganiseerde hechtingsstijl ontwikkelt. Dat is moeilijk, juist omdat Carla er altijd naar streeft ouders en kind niet van elkaar te scheiden. Ter bescherming van het kind moet ze soms echter werkelijk stelling nemen, bijvoorbeeld wanneer wederzijds respect en plezier afwezig lijken te zijn in de relatie. Ze ervaart micro-observaties (het uitgebreid terugkijken en bespreken van op beeld vastgelegde interacties)  daarbij als een heel waardevol instrument. Deze methode stelt haar in staat om via supervisie een behandelaar te begeleiden en om heel precies te kijken naar wat er waar te nemen valt in de interactie en relatievorming tussen ouder en kind. Wordt het kind door de ouder echt gezien? Worden lichaamsbewegingen en oogcontact goed geduid? Ziet de ouder het, als het kind het contact ontwijkt of zich eraan onttrekt of niet werkelijk opgaat in de relatie? Wat ziet de behandelend professional en tot welke conclusies leidt dat? Gaan die echt over wat er te observeren valt of hebben die te maken met eigen opvattingen en eigen angsten, met het verhaal dat we onszelf vertellen wanneer we onszelf of de ander niet goed begrijpen? Kan de professional reflecteren op de eigen ervaringen of gevoelens en hoe die de duiding van het ouderlijk gedrag kleuren? Dat zijn intense en moeilijke en vaak ongemakkelijke vragen over het eigen denkpatroon, over wat we denken dat de ander denkt, over wat volwassenen denken over de baby of het kind.

Carla: “Het is heel belangrijk om eerst écht zonder oordeel de lichaamstaal goed in beeld te brengen. Een bloot kindje dat op de eigen handjes zuigt of in het eigen kruis friemelt, is bezig met zelfregulatie. Als een ouder dat niet begrijpt en, bijvoorbeeld als gevolg van een bepaald normbesef, alleen dat gedrag corrigeert, maar de onderliggende behoefte niet ziet, leidt dat meestal tot onvoldoende coregulatie tussen ouder en kind.” Ze licht toe dat het dan belangrijk is om te onderzoeken of de ouder kan mentaliseren, zich in het kind kan verplaatsen, kan leren zien wat er in de baby omgaat. “Een kind dat wegkijkt, vraagt met zijn lijfje: ‘Mam, wat ben je eigenlijk aan het doen?’ of ‘Zie je dat ik er even niet ben?’ Als je een stap terug doet en alléén naar de baby kijkt… wat zie je, wat voel je, wat denk je dan? Ik moedig ook jonge collega’s echt aan: ‘Blijf kijken naar de baby en blijf in contact met de ouders. Help hen bij het duiden van wat er te zien is, want als jij het niet doet, als jij de emoties, gevoelens en gedachtes geen ruimte geeft, hoe moet deze unieke relatie zich dan herstellen als ouder en kind zo worstelen om elkaar te begrijpen?’ Dat is waarom het gaat, niet om de normatieve oordelen of de denkpatronen van de zorgverlener.”

Volgende week kijken we naar het belang van het meewegen van de volledige context om een zorgvuldige inschatting te kunnen maken van wat er met een kind of in een gezin aan de hand is.