Vorige week eindigden we met de legging van Het Mattenspel door Anja en Peter.
Hun beider legging maakt dingen zichtbaar. Als Anja bij het leggen van de geluksklavers is aanbeland, wordt het haar te veel. Ik heb haar wangen al langzaam roder zien worden; ik heb haar onrust gevoeld en nu zoekt ze mijn ogen. Ik ben geraakt door haar tranen. Ze slaat haar handen voor haar gezicht, neemt een pauze en legt vervolgens met betraande ogen de emoji’s bij de verschillende matten. Ze slaagt erin alles af te ronden en erop te reflecteren, net als Peter.
Peter vertelt hoe het gezinshuis vroeger een verbindende factor was. Nu de kinderen volwassen zijn en niet meer in dat huis wonen, lijkt de verbintenis tussen de gezinsleden zoek. Na het overlijden van de grootouders is ook hun verbindende rol weggevallen. Peters vader is niet in Nederland geboren en Anja heeft het gevoel dat hij zich hier na al die decennia nog altijd niet werkelijk thuis voelt. Ze vragen zich als gezin af of hij niet al jaren in een depressie verkeert. Hij moppert, hij is futloos, komt tot niks, drinkt te veel… het is geen feestje om het aan te zien. Dat lijkt misschien gek, na zoveel jaren, maar toen de ouders in het begin van hun huwelijk in vaders land van oorsprong woonden, kon moeder daar ook niet aarden. De plek waar we vandaan komen, lijkt toch heel erg diep in ons verankerd te liggen en verbonden te zijn met identiteit, zingeving en levensgeluk. Blijft je ziel zich ontheemd voelen op een onbekende plek? Of is dat gevoel van ontheemding verbonden met een ziel die misschien al van kindsbeen af dolende was door onveilige hechting? Vaders psychose aan het einde van Peters puberteit was heftig voor hem: Peter kon een zwakke vader niet accepteren. Hij nam afstand van zijn vader, maar nam in het gezin juist een zorgzame rol op zich. Als hij terugkijkt, vindt hij dat hij in die rol tekort is geschoten – de relaties staan onder druk.
Ik merk op dat hij een verantwoordelijkheid op zich nam die niet voor hem was bedoeld en dat hij met mildheid mag kijken naar hoe hij naar beste kunnen heeft geprobeerd een taak te vervullen die bij zijn vader hoorde. Zo’n rolomkering wordt parentificatie genoemd, met als basis het woord ‘parent’, ouder. Ze hebben er in het gezin eigenlijk nooit echt over gesproken: “We zijn niet zulke praters, niet écht praten, bedoel ik… maar mijn moeder begint het nu na jaren slikken ook zat te worden. Ik houd zielsveel van hem en ik realiseer me dat hij veel heeft meegemaakt, maar hij helpt alles naar de kloten. Hij glijdt af en mijn jongste zus en ik hebben het daar heel moeilijk mee. Bij Anja thuis klopte het, maar bij ons thuis niet.” Hij vertelt dat zijn moeder en oudste zus het meer wegstoppen. Persoonlijk vind ik het vooral ontroerend dat hij het er zo moeilijk mee heeft. Het laat zien dat zijn hart wijd openstaat, dat hij zich laat raken door wat niet goed gaat, dat hij bij het toelichten van de situatie nu zelfs in tranen is. Het is zo mooi, als mensen kunnen huilen. Het werkt reinigend; het lucht op, het maakt schoon, het ontlaadt – en dus neemt het ook stress weg. Verdriet is een pure emotie, die dicht bij je kern ligt.
Anja en Peter praten samen over hoe verschillend ze het drinken van Peters vader ervaren. Peter is ermee opgegroeid, maar Anja niet. Haar thuissituatie was heel anders: “Klopte het bij ons wél dan? Ik weet het niet… Mijn ouders waren altijd liefdevol en mijn moeder was thuis met thee en wat lekkers; het was stabiel en warm thuis. Ik heb een periode gehad dat ik de verkeerde kant op ging, verkeerde vrienden had, verkeerde jongens ontmoette. Ik heb ook boulimia gehad in die tijd, maar mijn ouders waren altijd liefdevol. Wel hadden ze veel kritiek en ik heb me vaak niet gezien gevoeld. Er was veel oordeel en afkeuring; er was onbegrip en ruzie over beslissingen die ik nam of dingen die ik wilde. Ik ben weggelopen, heb drugs gebruikt, ik loog over waar ik was, maar ik mocht altijd terugkomen. Ik heb daardoor veel schuldgevoel over wat ik mijn ouders heb aangedaan. Het lijkt me verschrikkelijk, als je een dochter hebt die dat doet; ik vond het zielig voor mijn ouders. Zij hadden volgens mij nooit ruzie en waren altijd lief voor elkaar. Sporten en bewegen en dansen waren mijn uitlaatklep, maar ik ben wel lang op zoek geweest naar mezelf. Ik was blij, maar ook boos en verdrietig. Ik deed, door alle strengheid en bemoeizucht, veel dingen stiekem; ik was heel recalcitrant, omdat ze mij zo op de huid zaten.” Ze valt van schrik stil en is opnieuw in tranen als ze zich met gebroken stem hardop afvraagt: “Misschien doe ik dat nu met Z ook wel…” Ze snikt en zegt met angst in haar stem dat ze bang is hem al te hebben verpest: “Het zaadje dat je nu plant, groeit zijn leven met hem mee. Ik wil niet dat het nu al fout is gegaan, want op school is hij een heel blij en enthousiast mannetje…”
Ze heeft inmiddels heel wat negatieve kwalificaties over zichzelf geuit en op een gegeven moment vraag ik haar wat haar definitie is van ‘liefdevol’. Ze zegt dat het voor haar betekent dat ze altijd terug kon keren naar huis, dat ze altijd welkom was, ondanks alle streken die ze uithaalde. Ik probeer een andere verwoording te kiezen voor wat ze allemaal heeft gezegd: “Wat je zegt, klinkt alsof je bedoelt dat hoewel je eigenlijk niet deugde, niet goed genoeg was, ze je tóch bleven aanvaarden.” Ze knikt; zoiets bedoelt ze inderdaad. Ik geef aan dat dat gevoel niet goed genoeg te zijn, ook ergens is ontstaan en waarschijnlijk nog veel dieper zit. Ze denkt na, knikt langzaam en zegt: “Ja… dat heeft denk ik te maken met dat ze alles altijd bekritiseerden…”
Dit is een mooi inzicht. Ik vertel dat vrijwel alle ouders hun kinderen naar beste kunnen begeleiden, maar dat sommige maar een beperkte gereedschapskist hebben om die begeleiding te bieden. Als ouders zelf ook belast zijn door hun levensgeschiedenis, krijgen kinderen soms een onzichtbare intergenerationele traumalast te dragen. Dat ‘niet goed genoeg zijn’ kan dan een heel diepe overtuiging worden, die met schuld en schaamte gepaard gaat. Een kind kan schuldgevoel ervaren richting de ouders, maar zouden ouders ook schuldgevoel kunnen hebben naar hun kinderen…? En nóg een stap verder: zouden we alle oordelen kunnen loslaten, zeker ook die over onszelf? Kunnen we leren er anders, met meer compassie naar te kijken? Kunnen we begrijpen dat veel gedrag niet gekozen is, maar zich bijna automatisch aandient, vanuit die oude overlevingspatronen?
We spreken over de verhouding tussen hechting en authenticiteit, over allerlei vormen van gedrag die je als verslaving zou kunnen beschrijven en die vaak tot doel hebben een gevoel van erkenning en bevrediging tot stand te brengen. Daardoor neemt de stress af en kan ons systeem tot rust komen. Het probleem is alleen dat veel verslavingen op de lange termijn allerlei negatieve consequenties met zich meebrengen. Wie zich in zijn eigen sociale context onvoldoende gehoord en gezien voelt, probeert in een andere omgeving alsnog de behoefte aan erkenning te bevredigen. De dingen die daarvoor worden gedaan (bijvoorbeeld keihard werken, sportprestaties behalen, uitblinken in een hobby, roken of drinken of drugs gebruiken), zijn op zichzelf een risicofactor voor stress en ellende. Zo kom je in een heel negatieve spiraal naar beneden. Je duikt in overlevingsstrategieën, maar eigenlijk werk je toe naar je ondergang. Verslavingen hebben als onderliggende pijn meestal eenzaamheid en gebrek aan zingeving. Peters vader is er een levend voorbeeld van en Anja en Peter vinden zelf momenteel ook maar moeilijk de weg omhoog terug.
We stellen vast dat Anja en Peter allebei aan het struggelen zijn om hun leven weer meer in lijn te krijgen met hoe ze het graag zouden zien. Ze hebben het gevoel vast te zitten in de situatie en weten niet goed hoe eruit te komen. We bespreken hoe je als kind vast kunt zitten zonder eruit weg te kunnen, omdat je afhankelijk bent van de ouderlijke zorg. Eenmaal volwassen heb je andere opties: je kunt wél weg. Er zijn veel dingen die je wél kunt veranderen. Dat is echter lang niet altijd eenvoudig. Veel kinderen onderdrukken van jongs af hun authenticiteit omdat ze voelen dat die de hechtingsrelatie met hun ouders onder druk zet. Dat is een adequate reactie in die fase, maar je verliest daardoor de diepe verbinding met jezelf – de kern van wat we trauma noemen.