Professionals en ACE-bewustzijn; Aflevering 2 – Deze keer: Henriëtte Markink, Deel 2

Afgelopen week bespraken we Henriëtte Markinks start van het werken met mensen met trauma. Vandaag reizen we verder met haar mee, op weg naar meer ‘waardenvolle’ inzichten van haar ontdekkingstocht.

Ik vraag haar naar haar werkplek en ze vertelt dat ze als verpleegkundig specialist/traumabehandelaar tegenwoordig in een kleine GGZ-praktijk werkt. “In de kleinere praktijk waar ik nu werk, streven we naar korte lijntjes in de communicatie en ook naar korte wachtlijsten. Iemand die lang had moeten wachten, zei een keer tegen me: ‘Ik heb een afschuwelijke winter gehad. Ik had wel dood kunnen zijn.’ Die persoon was heel erg boos op mij en ik begreep dat ook, al had ik juist mijn stinkende best gedaan om die cliënt zo snel mogelijk aan de beurt te laten komen.”
Ik kijk haar aan en probeer haar lichaamstaal te lezen: “Het klinkt alsof er voor jou aan die wachtlijsten een ethische component zit…?”
Ze knikt en kijkt fel: “De wachtlijsten voor psychotraumabehandeling, soms wel bijna driekwart jaar, zijn echt een groot en landelijk probleem en ik ervaar dat zeker als een ethische kwestie. Ik vermoed dat achter de wachtlijsten een politiek spel zit dat te maken heeft met zorgverzekeraars en hun voorwaarden richting zorginkopers, maar daar weet ik niet genoeg van, dus daar kan ik me beter niet over uitlaten.”
Ze houdt de handen langs het gezicht in een gebaar van oogkleppen en zegt: “Ik heb ooit besloten om me voortaan verre te houden van al die politieke en beleidsmatige zaken, om me daar niet meer over op te winden en alleen maar patiëntgericht te werken.”

Daarmee komen we op de essentie van haar werk; ik vraag haar er expliciet naar, hoe ze die ziet. “De essentie van mijn werk…” Ze kijkt peinzend en denkt een poosje in stilte na. “Ja, dat vind ik wel een lastige… er komen allerlei dingen in me op… Heel erg van belang is om mensen die vroegkinderlijk getraumatiseerd zijn, weer hoop te geven, om die te ontschuldigen, om ze de ruimte te geven die ze zelf niet innemen… maar de essentie is misschien toch wel om goed te luisteren, want mensen hebben een chronische behoefte om gehoord en gezien te worden. Dat geldt natuurlijk voor iedereen, maar als je een beetje leuk uit de klei getrokken bent, dan heb je in de volwassenheid niet meer die voortdurende behoefte om gezien te worden en tegelijkertijd ook om juist niet gezien te worden.

We praten verder over ‘niet gezien willen worden’: “Vanochtend had ik een online groepsbehandeling samen met een collega en we vroegen iedereen of ze konden stilstaan bij zichzelf en konden voelen hoe het met ze ging. Dat was voor velen heel confronterend. Sommigen zeiden: ‘Ik wil WEG!’ Iemand anders zei: ‘Ik vond dit een AFSCHUWELIJK uur!’ Die trok dat bijna niet.” Ik vraag hoe dat zichtbaar werd, nu alles via een beeldscherm verloopt. Henriëtte breekt open in een lach: “Oh, dat was heel duidelijk!” Ze draait haar hoofd en haar ogen weg, kijkt naar het plafond, naar links, naar rechts, naar haar schoenen: “Die persoon keek ook voortdurend om zich heen en het was duidelijk dat die vooral niet met het besproken thema bezig wilde zijn. Dat is heel moeilijk om te ervaren, want zo iemand heeft eindelijk een groep waarin er wél wordt geluisterd, maar durft dan eigenlijk niet gehoord te worden, omdat dat een leven lang niet is gelukt. Zulke mensen zijn zo geraakt en gekwetst door alles wat ze is overkomen, dat de confrontatie met hun pijn in een liefdevolle, aandachtige omgeving bijna te veel voor ze is. Daarom streef ik er altijd naar om met compassie en zonder oordeel te luisteren. Je moet ze leren voelen dat ze echt gehoord mogen worden. Er is vaak zozeer níet geluisterd naar sommige mensen…”

We komen op de vraag wat er in haar werkomgeving onder trauma wordt verstaan. Ze geeft aan dat ze de omschrijving van de DSM-5 aanhouden, de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Bij PTSS gaat het dan onder andere om seksueel misbruik, mishandeling en getuige zijn van een plotselinge dood, en de effecten daarvan, zoals nachtmerries, vermijding en stemmingsproblematiek. Ze maakt onderscheid tussen situaties waarin een persoon wel of niet goed wordt opgevangen na een ingrijpende gebeurtenis en dat die opvang het verschil kan maken tussen wel of geen trauma ontwikkelen. Dit doet me denken aan de omschrijving van trauma door Gabor Maté: ‘Trauma is een psychische wond die je psychologisch hard maakt en die dan je mogelijkheden om te groeien en je te ontwikkelen, in de weg staat. Het doet pijn en nu handel je vanuit pijn. Het creëert angst en nu handel je vanuit angst. Trauma is NIET wat er met je gebeurt. Trauma is wat er binnen in je gebeurt als gevolg van wat er met je gebeurt.’

Henriëtte denkt mee: “Dat is een mooie omschrijving! Ik vind het namelijk problematisch dat verwaarlozing en gepest worden niet in de DSM staan, terwijl die zo’n enorme impact hebben. Daar moet echt nog veel veranderen. En tegelijk lijkt het woord ‘trauma’ soms ook wel een beetje een afvalbak geworden, een verzamelnaam voor van alles. Mensen zeggen soms bij iets wat niet lukt: ‘Ik krijg er een trauma van!’ Aan de ene kant maak je het daarmee te simpel, maar aan de andere kant laat het toch ook zien dat dit onderwerp maatschappelijk misschien meer aandacht begint te krijgen. Toen ik sociotherapeut werd, wilde eigenlijk nog niemand met getraumatiseerde mensen werken. Ken je het boek van Judith Herman? Dat was mijn ‘bijbel’ en is het eigenlijk nog steeds. Echt een aanrader.”

Dat Judith Hermans boek nog steeds haar ‘bijbel’ is, komt omdat het nog steeds actueel is: “Herman legt uit hoe de vraag of er wel of niet over trauma mag worden gepraat, heel erg samenhangt met de maatschappelijke trends op dat punt. Ergens willen we namelijk allemaal helemaal NIET weten dat er ellendige dingen zijn gebeurd. We willen niet weten over misbruik, over mishandeling, over ouders die dat doen of die dat laten gebeuren, want we willen ons dat eigenlijk niet kunnen voorstellen – het is te pijnlijk. Nu er meer behandelmogelijkheden zijn, lijkt het alsof er ook meer over mag worden gesproken. Overigens is het natuurlijk nog steeds moeilijk werk en als je niet transparant en ‘down to earth’ bent met je cliënten en een verborgen agenda hebt, dan gaat het mis. Dan krijg je frictie en gaan mensen de grenzen opzoeken. En daar zijn ze heel goed in, want dat hebben ze hun hele leven al moeten doen. Dan ontstaat er een sfeer van: ‘Ik zal eens even kijken of je wel werkelijk te vertrouwen bent. Wanneer spuug ook jij mij weer uit, omdat je zat van me bent?’

We kijken elkaar aan en laten de heftigheid van een dergelijke grondbeleving tot ons doordringen. “Sommige mensen zijn zó beschadigd… die hebben een leven lang niets anders ervaren dan dat. Nu we meer weten over de neurofysiologie, is het ook voor therapeuten iets gemakkelijker om te begrijpen wat er gebeurt als mensen moeilijk te hanteren gedrag laten zien en om dan met meer begrip achterover te blijven zitten en niet persoonlijk te worden getriggerd. Dat gebeurt weleens… ik ben ook een mens en dan realiseer ik me dat ze op mijn pijnpunt zitten… (ze lacht), maar met meer ervaring is het veel gemakkelijker om weer terug te keren en de verbinding proberen aan te gaan. Verbinding… ook dat is een deel van de essentie van mijn werk. Het duurt soms lang voor je die hebt met mensen, maar dan is ‘ie er!”

NL-Trust

We bespreken wat Henriëtte het meeste voldoening geeft in haar werk. “De vooruitgang, de groei, het feit dat mensen ook zelf leren zien hoe krachtig ze werkelijk zijn. Veel van mijn cliënten voelen zich extreem kwetsbaar, ondanks dat ze soms een ogenschijnlijk normaal leven leiden, met gezinnen, banen en studies. Ik probeer er dan altijd op te wijzen dat ze heel krachtig zijn, omdat ze anders nooit tot hier hadden kunnen komen, dwars door alle ellende heen. Velen met vroegkinderlijk trauma hebben comorbide klachten: daar speelt van alles door elkaar heen wat lang niet altijd aan dat trauma wordt gelinkt. Dan wordt er soms min of meer gezegd: ‘Jammer voor je, maar jouw problemen zijn te ingewikkeld; die kunnen we met methode X of Y niet behandelen.’ Mensen worden geregeld van het kastje naar de muur gestuurd… Er is op veel plekken nog veel meer psycho-educatie nodig om te zorgen dat we in de zorg en in de samenleving als geheel veel beter leren begrijpen waar het mee te maken heeft dat je als persoon op een bepaalde manier in elkaar zit.”

Dat bij allerlei problematiek de kindertijd een belangrijke rol speelt en veel meer in de belangstelling zou moeten staan, staat voor Henriëtte vast: “Ik zou willen dat er veel beter naar kinderen wordt geluisterd, ook in de jeugdzorg. Als ik de volwassenen zie, weet ik niet of ik ze als kind zou kunnen helpen. Ik denk dat ik te overweldigd zou zijn, te bang voor een slecht afloop. De volwassen cliënten hebben het in ieder geval tot daar overleefd! En ik heb echt buikpijn van wat kinderen nu door de lockdown allemaal overkomt. Over de hele linie staat het kindwelzijn volgens mij niet centraal in onze samenleving; er is te veel focus op prestatie, al vanaf dat ze baby zijn. Met drie maanden moeten ze bij wijze van spreken al een groentehap…” Ze wiebelt op de bank heen en weer en laat haar hoofd van links naar rechts en voorover zakken: “Tol… tol… tol…” We lachen samen om het treurige beeld van een baby die nog niet kan zitten, maar al van alles moet. “Laat ze toch lekker baby zijn!”

Dat is een mooi motto: baby’s de ruimte geven om er gewoon te zijn, met alle behoeften die daarbij horen, en tegelijkertijd beseffen dat baby’s in al hun kracht en kwetsbaarheid volwaardige mensjes zijn met een rijk gevoelsleven. Wanneer we hun behoeften en gevoelens respecteren, helpen we ze om met compassie naar zichzelf en de wereld te kijken.
Volgende week zetten we onze tocht met Henriëtte voort en bespreken we onder andere veiligheid en authenticiteit.

Professionals en ACE-bewustzijn; Aflevering 2 – Deze keer: Henriëtte Markink, Deel 1

Als ik de voordeur open, staat Henriëtte Markink, verpleegkundig specialist, met een stralende lach voor me. We hebben elkaar nog nooit ontmoet, maar het voelt meteen alsof we een fijn gesprek gaan hebben. We babbelen al in de hal over de charme van oude huizen. Die hebben zo hun gebruiksaanwijzing en eigenzinnigheden en ook hun sterke en zwakke punten, maar vooral, zo zijn we het eens, laten ze hun eigen karakter prachtig zien. Dat voel je, als je in zo’n doorleefd pand bent, waarin zich hoogte- en dieptepunten hebben afgespeeld. Pas achteraf bedenk ik me dat dit een rode lijn is in ons gesprek.

Het is begin januari; de kerstboom is weg, maar een paar laatste kerststukjes verraden dat de feestdagen pas net voorbij zijn. Omdat het nog vroeg donker is, heb ik kaarsen aangestoken en we drinken verse thee met een nieuwjaarsversnapering erbij. Dat morgen in de persconferentie zal worden meegedeeld dat de huidige lockdown, die half december inging, met drie weken zal worden verlengd, is al uitgelekt naar de media. We spreken over onze zorgen aangaande de impact daarvan op de mate waarin voor velen de stress oploopt. Veel mensen kunnen maar heel beperkt positieve sociale ervaringen opdoen of worstelen met inkomensonzekerheid of met het thuiswerken met alle kinderen over de vloer. Henriëtte woont in de Achterhoek en haar partner zit in de horeca, dus ze ervaren de problemen allebei heel direct, zij door extra werk met patiënten, hij door gebrek aan werk met gasten. Beiden hebben ze te maken met de complexiteit van het zoeken naar creatieve oplossingen.

Hij is samen met haar naar Assen gekomen, zodat ze een uitje hadden. We lachen erom, maar bespreken ook hoe vreemd en triest het is, dat je bijna zenuwachtig blij wordt af en toe, als je met andere mensen aan één tafel zit en het fijn hebt met elkaar. Zo diep zit de behoefte aan menselijk contact in ons allemaal ingebakken. Ontbreekt dat contact, dan lopen velen spaak. Henriëtte ziet in haar omgeving dat het leven voor sommige jongeren momenteel heel complex is en dat als gevolg van eenzaamheid en verveling het drugsgebruik toeneemt.

Zo komen we van de huidige corona-omstandigheden bij haar werk met patiënten met psychotrauma en stressgerelateerde klachten in een kleine GGZ-instelling. Via een ontroerend interview met haar daarover, ben ik bij haar terechtgekomen. Ik heb simpelweg de stoute schoenen aangetrokken voor een gesprek met haar, omdat ik het zo hoopgevend en inspirerend vind om met professionals te spreken voor wie die vroege fase centraal staat als fundament onder het leven dat erop volgt. “Bij drugsgebruik is er vaak maar één vraag: ‘Hoe ga je het nu anders doen?’, maar dat is niet voldoende. Ik moet denken aan een patiënte die tegen me zei: ‘Ik heb nog nooit zo veel verteld over de achtergrond van mijn trauma als nu bij jou.’ Ze voelde zich schuldig over van alles en nog wat en dan vraag ik: ‘Ga eens terug dan, naar die gebeurtenis; hoe oud was je? Weet je nog hoe en wat? Kun je de dingen in een context plaatsen?’ Voor veel vroegkinderlijk getraumatiseerde mensen is dat moeilijk, maar als je ze daarbij helpt en uitlegt wat er in je lijf gebeurt in relatie tot zulke gebeurtenissen, dan realiseren ze zich dat je je als kind niet schuldig hoeft te voelen.”


Na haar HBO-V-opleiding (1993) behaalde Henriëtte een propedeuse voor Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam en naast de studie werkte ze als verpleegkundige in de psychiatrie. In dat jaar kreeg ze een vaste baan op een opnameafdeling in de psychiatrie. Na de geboorte van haar kinderen werd ze sociotherapeut en kreeg ze te maken met jongvolwassenen die soms al een flinke bagage meebrachten: “Die jongeren kwamen uit een nest en daar zat van alles achter, achter hun verhalen. Ik was inmiddels zeer geïnteresseerd geraakt in kindontwikkeling en hechting en binding; ik heb dat altijd een heel boeiend thema gevonden. Ze vroegen iemand voor een traumagroep. Dat kwam toen nog bijna niet voor, maar na overleg in een denktank zochten ze een vrouwelijke sociotherapeut voor die groep en mij leek dat wel wat. Ik ging er tamelijk bleu in, in de zin dat ik weinig wist van traumabehandeling. Ik had nog weinig kaas gegeten van het effect van trauma op een mensenleven. Gelukkig werkte ik met een zeer ervaren klinisch psycholoog in een periode waarin er nog veel tijd was voor intervisie, terwijl de literatuur er nog niet zoveel over te melden had. Gaandeweg kwamen er meer behandelmogelijkheden, waarbij lichamelijke methodes ook een belangrijke rol gingen spelen, zoals psychomotorische therapie, traumasensitieve yoga, of anderszins een meer lichaamsgerichte benadering in de psychologische behandeling. Het belangrijkste was echter dat mensen hun verhaal konden doen en dat ze hun eigen verhaal konden horen, dat ze uit hun hoofd gingen en meer gingen voelen met hun lijf. Ik was totaal geboeid door de verhalen. In de groepstherapie vertelden mensen die verhalen aan ons als therapeuten, maar daarmee stelden ze zich ook open richting de groep. Ze kwamen één keer in de week een hele dag. Daarbij was het belangrijk dat we ze leerden zien wat hun overlevingsmechanismes waren. We bespraken dat het goed was dat die strategieën hadden gewerkt, maar dat ze dat nu niet meer deden en zelfs disfunctioneel waren geworden. Dan werd de vraag hoe ze dat konden veranderen en hoe ze patronen konden doorbreken.”

Toen ze meer uitdaging zocht, begon ze aan de opleiding tot verpleegkundig specialist (2010), die toen nog in de kinderschoenen stond. “Het was mij namelijk opgevallen dat mensen met trauma in de voorgeschiedenis veel lichamelijke klachten hadden, zoals astma en fibromyalgie, maar ook langdurige en traumatische baringservaringen. Meer en meer dacht ik… dit kan geen toeval zijn… of is het wél toeval? Dat wilde ik onderzoeken. Toen heb ik voor mijn studie een literatuuronderzoek gedaan bij lichamelijke klachten na een geschiedenis van trauma en zo kwam ik rond 2008, 2009 met de ACE-studie van Anda en Felitti in aanraking. En ik las nog veel meer waaruit bleek dat er wel degelijk een verband was tussen chronische stress en lichamelijke klachten. Zowel voor mij als voor mijn cliënten viel er toen veel op z’n plek! Ik kon ze eindelijk uitleggen dat het niet zo raar was dat ze van dit en dit en dit last hadden. Als je voortdurend een gespannen lijf hebt, dan kun je je wel voorstellen dat dat invloed heeft op je gewrichten, en op je ademhaling en op je hart. Dat werkt ook heel ontschuldigend voor mensen. Toch houd ik me bij de heftige ziektes op de vlakte. Ik leg uit dat je van chronische stress lichamelijke kwalen kunt krijgen, maar ik noem dan niet astma of kanker, ondanks dat we weten dat de kans op kanker ook veel groter is bij chronische stress. Een vrouw die ik ooit begeleidde en die uiteindelijk is overleden aan kanker, zei tegen me: ‘Je hoeft me dat niet te vertellen; ik weet wel dat het daardoor komt.’ Dus ja…”

We zijn even stil, als ze dit heeft verteld. Het is altijd weer indrukwekkend om te horen hoe de innerlijke wijsheid van mensen soms tot intens verdrietige conclusies leidt. Het is niet eenvoudig om als zorgverlener te beslissen hoe je met zulke inzichten kunt omgaan. Als iemand er niet klaar voor is om deze optie in overweging te nemen, in een levensfase waarin er aan de vroegere gebeurtenissen niets meer kan worden veranderd… werkt het dan nog ontschuldigend of veroorzaakt het juist hertraumatisering? En minder op het persoonlijke, maar meer op het maatschappelijke niveau… als de statistieken dit soort verbanden laten zien, hoe kunnen we er dan voor zorgen dat daarvoor veel meer aandacht komt bij alle beleidsmakers en zorgverleners die voorstander zijn van échte preventie? Vaak is het narratief over mensen die bepaalde ziektebeelden vertonen en verslaafd zijn nog heel anders. Henriëtte daarover: “Over mensen met psychotraumagerelateerde stoornissen bestond het idee dat ze zichzelf verwaarloosden, verslaafd waren of verslavingsgevoelig, de neiging hadden seksueel overactief te zijn met vele wisselende contacten en onbeschermde seks en daardoor zouden ze dan vooral ziektes oplopen. Toch wordt dát in de literatuur al geruime tijd ontkracht. Er is zeker al wel bekend dat veel ziekte voortkomt uit wat zich in je lichaam afspeelt. En nu er de laatste jaren zoveel neurocognitief onderzoek is gedaan, blijkt dat ons brein… ja… ik wil bijna zeggen… ons lichaam infecteert! In ieder geval is het zo dat een overprikkeld brein enorme effecten heeft op onze gezondheid. Ik smul van die studies, omdat ze ons zoveel meer inzicht geven in wat er in mensen omgaat als gevolg van stress en trauma!”

Ik kijk haar aan en kan het niet laten om die onmogelijke term die zo prachtig al deze processen samenvat op tafel te leggen: psychoneuroimmunoendocrinologie. We hebben even dikke pret om dit woord, maar stellen vast dat het hierom gaat, om de fysiologische processen die het dualistische denken op de helling zetten: lichaam en geest zijn geen losstaande aspecten van het menszijn. Ze vormen samen één groot systeem waarin de psyche, het neurologische systeem, het afweersysteem en het hormonale systeem onlosmakelijk en onontwarbaar met elkaar verbonden zijn. “Wat mooi, hè?”, zegt Henriëtte, “en wat weten we dat eigenlijk al lang! Volgens mij gaan we écht toe naar goeie behandeling als we dat dualisme helemaal kunnen loslaten, maar zover zijn we nog lang niet…”

Volgende week reizen we verder mee met Henriëtte en horen we meer over haar ervaringen met het werken met mensen met vroegkinderlijk trauma.

“Ik ben er voor jou; ik laat jou niet los!” – Een interview met een leerkracht in het basisonderwijs

Onlangs had ACE Aware NL een interview met een leerkracht in het basisonderwijs. Het opstarten na de lockdown was een situatie die bijzondere aandacht vroeg. Tegelijk is Ria (pseudoniem) ook onder normale omstandigheden alert op de zorg voor het geestelijk welzijn van ‘haar’ kinderen. Dat was dan ook het hoofdonderwerp van het gesprek.

Wij: Kun je iets vertellen over wat je aan de kinderen merkte bij het weer opstarten?

Ria: In eerste instantie waren de kinderen heel blij, ontzettend enthousiast om de juf of meester weer te zien en vooral ook om elkaar weer te zien. Veel kinderen hebben elkaar echt gewoon de hele periode niet gezien. Dat was heftig voor ze, en dat merkte je aan alles. Eerst hadden we halve klassen en dat vond ik fantastisch. De rust daaraan was geweldig; sommige kinderen zijn echt geïsoleerd geweest, en dan is het heel confronterend om ineens weer zoveel andere kinderen om je heen te hebben. Die periode duurde een week of vier en sinds vorige week hebben we weer hele klassen en dat vind ik minder een succes. Eerst kijken ze de kat uit de boom, zo van ‘wat gebeurt er allemaal weer’, en nu moet iedereen weer z’n eigen plekje in die groepsdynamiek zien te verwerven. De vermoeidheid slaat ook ontzettend toe, want ze zijn de schooldrukte niet meer gewend. Ik vind de overgang naar hele dagen voor de kleinere kinderen ontzettend belastend. Normaal na een vakantie is dat anders. Dan zijn ze vaak weg uit hun eigen omgeving geweest en hebben ze veel contact met buurkinderen gehad; dat is een andere situatie.

Ria vertelt dat ze een scheiding moesten maken om kinderen uit één gezin naar school te laten komen in de halve klassen. Daarbij was er geen focus op vriendschappen, maar op gezinnen, om kruisbesmetting te voorkomen.

Wij: Hoe was voor jou de balans tussen aandacht voor het cognitieve en voor het sociaal-emotionele?

Ria: Ik vind allebei belangrijk; ik vind het cognitieve niet compleet ondergeschikt, want ik merk dat als kinderen iets kunnen, als ze vooruitgang boeken, dat ze daaraan ook zelfvertrouwen ontlenen. Er moet een basis zijn van veiligheid, maar dan geeft het leren ook eigenwaarde. Kinderen ontlenen daar iets aan voor hun gevoel van competentie. Ik vind dus dat je die twee niet helemaal gescheiden kunt houden.

We spreken over een situatie waarover Ria eerder iets heeft verteld, over een kind dat soms moeite heeft met de groepsdynamiek in de klas en met het soepel met andere kinderen omgaan.

Ria: Het is een kind met twee gezichten, een schatje én een boef. Ik vroeg me al een paar keer af: ‘Wat is er toch met jou? Wat heb je van mij nodig?’ Soms heb je het als leerkracht ook nodig dat je je afvraagt: ‘Op welke manier KIJK ik naar een kind, hè?’ Soms kunnen we als volwassenen alleen nog maar het negatieve zien en als je daarin blijft hangen, dan kun je er de klok op gelijk zetten: dan laat een kind ook alleen maar het negatieve zien, want dat versterk je dan zelf.

Ze vertelt over hoe het kind met een stok naar een poesje op het schoolplein liep en hoe Ria zich afvroeg wat er zou gebeuren. Ze greep niet meteen in, waarschuwde niet dat de poes niet geslagen mocht worden, maar liet het kind de eigen gang gaan. Het kind was vol aandacht voor het poesje en gebruikte de stok om het poesje uit te dagen tot spelen.

Ria: Wat ik zag, was zó lief! Toen realiseerde ik me weer dat je niet te snel van het slechte moet uitgaan. Ieder kind heeft een ander verhaal en heeft iets anders nodig van mij. Ik zie wat extra of wat specifieke aandacht dan ook niet als voortrekken, maar als afstemmen op de behoeften van het kind. Het ene kind heeft hulp bij het rekenen nodig, het andere kind moet sociaal wat worden ondersteund.

Wij: En als er op school lastige dingen gebeuren, hoe pak je dat op met de ouders?

Ria: Ik ben niet iemand die constant op het plein ouders aanspreekt. Zo ‘en plein publique’… dat is voor ouders vervelend en stigmatiserend. Ook kan een kind daardoor bij andere ouders gemakkelijk een stempel krijgen. Als er overleg nodig is, dan mail ik om een afspraak te plannen.

We spreken over de behoefte van kinderen aan lichamelijk contact als er iets moeilijks aan de hand is.

Ria: Lichamelijk contact… dat is voor mij een heel moeilijk onderwerp. Ik weet dat daarover regels bestaan en toch vind ik dat ik een kind soms echt moet aanraken. Ik had een keer een kind dat ik echt bij de arm moest pakken, want het deed andere kinderen pijn, maar ik heb daar van de ouders veel kritiek op gehad: ‘Jij komt niet aan mijn kind!’ Daarom schakel in zulke situaties nu eerder de leidinggevende in, want onze positie als leerkracht is dan juridisch heel ingewikkeld en kwetsbaar. Ik had ook een keer een kind waarbij sprake was van seksueel misbruik. Dat kind was soms intens verdrietig en er was dikwijls geen land mee te bezeilen. Ik kon dat kind dan alleen maar vastpakken en troosten en dan ontlaadde het helemaal. Dikke tranen! Soms ook was datzelfde kind heel, heel boos. Ik dacht: ‘Ik kan heel boos terugdoen tegen je, maar het enige wat jij nodig hebt, is een arm om je heen. Je kunt boos zijn, maar ik laat jou niet los; ik heb jou, ik ben er voor jou.’

We spreken over het letterlijk en figuurlijk niet loslaten van een kind en dat het voor kinderen juist het kwijtraken van de verbinding is wat traumatiserend werkt.

Ria: Ja, dat vasthouden is belangrijk. En als je zo’n kind vasthoudt en je voelt zo’n lijfje ontspannen… [ze zucht] … dan kruipt het kind tegen je aan en alle tranen vloeien… dat is heel heftig en dat vind ik ook heel moeilijk, om een kind dan niet vast te houden… Ik heb ook nog nooit besloten om het niet te doen als het wél nodig is, maar juridisch gezien is het heel lastig. Er is geen duidelijk beleid voor in onze organisatie. Elke handeling wordt achteraf beoordeeld, wat het voor leerkrachten heel onveilig maakt. We krijgen dan het verwijt dat we grenzen overschrijden, terwijl de grenzen niet goed duidelijk zijn en kinderen wél die soms intense behoefte aan troost en nabijheid hebben. Het is goed dat er regels zijn en kinderen en ouders hebben daar ook recht op, maar soms voelen wij ons daardoor vogelvrij.

Ria heeft in de periode van de lockdown allerlei creatieve manieren gezocht om toch les te geven en contact met de kinderen te houden via Teams. Iedere week had ze met ieder kind even een uitwisseling om de verbinding niet te verliezen. We spreken in dat kader over veiligheid en authenticiteit.

Ria: Ik vind dat je als leerkracht zeker ook je eigen emotie mag laten zien, want dat maakt het eerlijk. Je kunt de beste uitlegger van de wereld zijn, maar als je niet echt bent, krijg je er niks in. Als jij echt bent, voelen de kinderen dat zij dat ook mogen zijn. Dat is belangrijk, want anders wordt een kind ook onecht. Dat is een overlevingsstrategie, maar wel één die tot onveilige gehechtheid leidt. Daarom moet je je als leerkracht heel erg bewust zijn van hoe ONTZETTEND veel macht je hebt. MACHT! Dat moet je niet onderschatten en daar kun je dus ook heel gemakkelijk misbruik van maken als je er niet bewust bij stilstaat. Daaraan wordt in de opleiding te weinig aandacht besteed. Ik heb het er met stagiaires wel altijd over, want ik vind het echt heel erg belangrijk. Soms krijg je met kinderen heel grappige dingen als je zegt dat iets echt niet mag. Dan zeggen ze soms: ‘Ja, maar ik heb het toch netjes gevraagd?’ Dan zeg ik: ‘Ja, en dat is ook heel goed, maar toch gaat het niet door. “Nee” is ook een antwoord.’ Vaak zeg ik dat ik er later nog op terugkom en soms vergeet ik dat in de waan van de dag. En wat je vaak ziet, is dat kinderen er dan zelf wel op terugkomen als het belangrijk voor ze is: ‘Juf, maar je zei toch dat…?’ en meestal hebben ze dan gelijk en dan hebben we samen de mooiste gesprekken. Dat vind ik fantastisch!

Wij: Daarvoor is wel veiligheid nodig, als basisvoorwaarde; anders komen ze niet, toch?

Ria: Ja, absoluut. En je moet ook kunnen zeggen: ‘Ja, je had gelijk.’ Je mag ook als leerkracht fouten maken, maar ik vind het belangrijkste dat je goed kijkt en het kind serieus neemt en dat je de kinderen aanmoedigt elkaar ook serieus te nemen. We oefenen nu de ‘oversteektechniek’: ‘Denk eens na of… Wat zou die ander eigenlijk willen? Wat vraagt ze eigenlijk? Misschien wil hij meespelen? Begrijp je dan beter waarom je klasgenoot op een bepaalde manier reageerde?’ Je ziet kinderen dan heel erg nadenken: ‘Oh, ja! Zal ik dan vragen of hij wil meedoen?’ ‘Goed idee; wil je dat ik je daarbij help?’ ‘Dat kan ik zelf wel, juf.’ Okay, helemaal goed! [Ze lacht.]

We spreken over manieren om een kind waarmee het moeilijk gaat, te benaderen. Het woord ‘time-out’ valt en Ria fronst haar wenkbrauwen.

Ria: Ik ben niet voor de time out als het betekent dat je een kind apart zet. Dat wil ik niet. Mijn uitgangspunt is: als het een time out is, dan zit je lekker naast me en dan ben ik niet boos op jou. Als ik naar ‘De Nanny’ kijk… Kinderen willen niet op die trap zitten; hun gedrag is niet hun boodschap. Hun boodschap is: ‘HOOR mij, ik wil erbij horen!’ Een kind dat alles al moeilijk vindt, ook nog eens apart zetten… hoe verdrietig kun je een kind maken?! Dus dat doen we niet. Je komt maar lekker bij me en je houdt mijn hand maar vast, en dan ga ik gewoon mijn ding doen terwijl je bij me zit.

We spreken nog over hoe het voelt om fysiek afstand te houden tot de kinderen.

Ria: Afstand houden met kinderen is heel ingewikkeld. Dat gaat toch niet, dat ik achter een tafeltje zit, terwijl we gezellig in de kring zitten? Je kunt het wel uitleggen, ook aan de kleintjes, maar wat doet die afstand met het onderwijs? Ik heb daar zorgen over, omdat die interactie en juist dat contact heel belangrijk zijn. Wij zeggen dus ook heel duidelijk van als dat niet kan, dan moet je eigenlijk gewoon geen les willen geven.

Contact en verbinding met de kinderen, als basis voor hun veiligheid op school: wat een mooie benadering past Ria in haar werk toe! We ronden af, met dank aan Ria voor haar tijd.