Afgelopen week bespraken we Henriëtte Markinks start van het werken met mensen met trauma. Vandaag reizen we verder met haar mee, op weg naar meer ‘waardenvolle’ inzichten van haar ontdekkingstocht.
Ik vraag haar naar haar werkplek en ze vertelt dat ze als verpleegkundig specialist/traumabehandelaar tegenwoordig in een kleine GGZ-praktijk werkt. “In de kleinere praktijk waar ik nu werk, streven we naar korte lijntjes in de communicatie en ook naar korte wachtlijsten. Iemand die lang had moeten wachten, zei een keer tegen me: ‘Ik heb een afschuwelijke winter gehad. Ik had wel dood kunnen zijn.’ Die persoon was heel erg boos op mij en ik begreep dat ook, al had ik juist mijn stinkende best gedaan om die cliënt zo snel mogelijk aan de beurt te laten komen.”
Ik kijk haar aan en probeer haar lichaamstaal te lezen: “Het klinkt alsof er voor jou aan die wachtlijsten een ethische component zit…?”
Ze knikt en kijkt fel: “De wachtlijsten voor psychotraumabehandeling, soms wel bijna driekwart jaar, zijn echt een groot en landelijk probleem en ik ervaar dat zeker als een ethische kwestie. Ik vermoed dat achter de wachtlijsten een politiek spel zit dat te maken heeft met zorgverzekeraars en hun voorwaarden richting zorginkopers, maar daar weet ik niet genoeg van, dus daar kan ik me beter niet over uitlaten.”
Ze houdt de handen langs het gezicht in een gebaar van oogkleppen en zegt: “Ik heb ooit besloten om me voortaan verre te houden van al die politieke en beleidsmatige zaken, om me daar niet meer over op te winden en alleen maar patiëntgericht te werken.”
Daarmee komen we op de essentie van haar werk; ik vraag haar er expliciet naar, hoe ze die ziet. “De essentie van mijn werk…” Ze kijkt peinzend en denkt een poosje in stilte na. “Ja, dat vind ik wel een lastige… er komen allerlei dingen in me op… Heel erg van belang is om mensen die vroegkinderlijk getraumatiseerd zijn, weer hoop te geven, om die te ontschuldigen, om ze de ruimte te geven die ze zelf niet innemen… maar de essentie is misschien toch wel om goed te luisteren, want mensen hebben een chronische behoefte om gehoord en gezien te worden. Dat geldt natuurlijk voor iedereen, maar als je een beetje leuk uit de klei getrokken bent, dan heb je in de volwassenheid niet meer die voortdurende behoefte om gezien te worden en tegelijkertijd ook om juist niet gezien te worden.
We praten verder over ‘niet gezien willen worden’: “Vanochtend had ik een online groepsbehandeling samen met een collega en we vroegen iedereen of ze konden stilstaan bij zichzelf en konden voelen hoe het met ze ging. Dat was voor velen heel confronterend. Sommigen zeiden: ‘Ik wil WEG!’ Iemand anders zei: ‘Ik vond dit een AFSCHUWELIJK uur!’ Die trok dat bijna niet.” Ik vraag hoe dat zichtbaar werd, nu alles via een beeldscherm verloopt. Henriëtte breekt open in een lach: “Oh, dat was heel duidelijk!” Ze draait haar hoofd en haar ogen weg, kijkt naar het plafond, naar links, naar rechts, naar haar schoenen: “Die persoon keek ook voortdurend om zich heen en het was duidelijk dat die vooral niet met het besproken thema bezig wilde zijn. Dat is heel moeilijk om te ervaren, want zo iemand heeft eindelijk een groep waarin er wél wordt geluisterd, maar durft dan eigenlijk niet gehoord te worden, omdat dat een leven lang niet is gelukt. Zulke mensen zijn zo geraakt en gekwetst door alles wat ze is overkomen, dat de confrontatie met hun pijn in een liefdevolle, aandachtige omgeving bijna te veel voor ze is. Daarom streef ik er altijd naar om met compassie en zonder oordeel te luisteren. Je moet ze leren voelen dat ze echt gehoord mogen worden. Er is vaak zozeer níet geluisterd naar sommige mensen…”
We komen op de vraag wat er in haar werkomgeving onder trauma wordt verstaan. Ze geeft aan dat ze de omschrijving van de DSM-5 aanhouden, de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Bij PTSS gaat het dan onder andere om seksueel misbruik, mishandeling en getuige zijn van een plotselinge dood, en de effecten daarvan, zoals nachtmerries, vermijding en stemmingsproblematiek. Ze maakt onderscheid tussen situaties waarin een persoon wel of niet goed wordt opgevangen na een ingrijpende gebeurtenis en dat die opvang het verschil kan maken tussen wel of geen trauma ontwikkelen. Dit doet me denken aan de omschrijving van trauma door Gabor Maté: ‘Trauma is een psychische wond die je psychologisch hard maakt en die dan je mogelijkheden om te groeien en je te ontwikkelen, in de weg staat. Het doet pijn en nu handel je vanuit pijn. Het creëert angst en nu handel je vanuit angst. Trauma is NIET wat er met je gebeurt. Trauma is wat er binnen in je gebeurt als gevolg van wat er met je gebeurt.’
Henriëtte denkt mee: “Dat is een mooie omschrijving! Ik vind het namelijk problematisch dat verwaarlozing en gepest worden niet in de DSM staan, terwijl die zo’n enorme impact hebben. Daar moet echt nog veel veranderen. En tegelijk lijkt het woord ‘trauma’ soms ook wel een beetje een afvalbak geworden, een verzamelnaam voor van alles. Mensen zeggen soms bij iets wat niet lukt: ‘Ik krijg er een trauma van!’ Aan de ene kant maak je het daarmee te simpel, maar aan de andere kant laat het toch ook zien dat dit onderwerp maatschappelijk misschien meer aandacht begint te krijgen. Toen ik sociotherapeut werd, wilde eigenlijk nog niemand met getraumatiseerde mensen werken. Ken je het boek van Judith Herman? Dat was mijn ‘bijbel’ en is het eigenlijk nog steeds. Echt een aanrader.”
Dat Judith Hermans boek nog steeds haar ‘bijbel’ is, komt omdat het nog steeds actueel is: “Herman legt uit hoe de vraag of er wel of niet over trauma mag worden gepraat, heel erg samenhangt met de maatschappelijke trends op dat punt. Ergens willen we namelijk allemaal helemaal NIET weten dat er ellendige dingen zijn gebeurd. We willen niet weten over misbruik, over mishandeling, over ouders die dat doen of die dat laten gebeuren, want we willen ons dat eigenlijk niet kunnen voorstellen – het is te pijnlijk. Nu er meer behandelmogelijkheden zijn, lijkt het alsof er ook meer over mag worden gesproken. Overigens is het natuurlijk nog steeds moeilijk werk en als je niet transparant en ‘down to earth’ bent met je cliënten en een verborgen agenda hebt, dan gaat het mis. Dan krijg je frictie en gaan mensen de grenzen opzoeken. En daar zijn ze heel goed in, want dat hebben ze hun hele leven al moeten doen. Dan ontstaat er een sfeer van: ‘Ik zal eens even kijken of je wel werkelijk te vertrouwen bent. Wanneer spuug ook jij mij weer uit, omdat je zat van me bent?’
We kijken elkaar aan en laten de heftigheid van een dergelijke grondbeleving tot ons doordringen. “Sommige mensen zijn zó beschadigd… die hebben een leven lang niets anders ervaren dan dat. Nu we meer weten over de neurofysiologie, is het ook voor therapeuten iets gemakkelijker om te begrijpen wat er gebeurt als mensen moeilijk te hanteren gedrag laten zien en om dan met meer begrip achterover te blijven zitten en niet persoonlijk te worden getriggerd. Dat gebeurt weleens… ik ben ook een mens en dan realiseer ik me dat ze op mijn pijnpunt zitten… (ze lacht), maar met meer ervaring is het veel gemakkelijker om weer terug te keren en de verbinding proberen aan te gaan. Verbinding… ook dat is een deel van de essentie van mijn werk. Het duurt soms lang voor je die hebt met mensen, maar dan is ‘ie er!”
We bespreken wat Henriëtte het meeste voldoening geeft in haar werk. “De vooruitgang, de groei, het feit dat mensen ook zelf leren zien hoe krachtig ze werkelijk zijn. Veel van mijn cliënten voelen zich extreem kwetsbaar, ondanks dat ze soms een ogenschijnlijk normaal leven leiden, met gezinnen, banen en studies. Ik probeer er dan altijd op te wijzen dat ze heel krachtig zijn, omdat ze anders nooit tot hier hadden kunnen komen, dwars door alle ellende heen. Velen met vroegkinderlijk trauma hebben comorbide klachten: daar speelt van alles door elkaar heen wat lang niet altijd aan dat trauma wordt gelinkt. Dan wordt er soms min of meer gezegd: ‘Jammer voor je, maar jouw problemen zijn te ingewikkeld; die kunnen we met methode X of Y niet behandelen.’ Mensen worden geregeld van het kastje naar de muur gestuurd… Er is op veel plekken nog veel meer psycho-educatie nodig om te zorgen dat we in de zorg en in de samenleving als geheel veel beter leren begrijpen waar het mee te maken heeft dat je als persoon op een bepaalde manier in elkaar zit.”
Dat bij allerlei problematiek de kindertijd een belangrijke rol speelt en veel meer in de belangstelling zou moeten staan, staat voor Henriëtte vast: “Ik zou willen dat er veel beter naar kinderen wordt geluisterd, ook in de jeugdzorg. Als ik de volwassenen zie, weet ik niet of ik ze als kind zou kunnen helpen. Ik denk dat ik te overweldigd zou zijn, te bang voor een slecht afloop. De volwassen cliënten hebben het in ieder geval tot daar overleefd! En ik heb echt buikpijn van wat kinderen nu door de lockdown allemaal overkomt. Over de hele linie staat het kindwelzijn volgens mij niet centraal in onze samenleving; er is te veel focus op prestatie, al vanaf dat ze baby zijn. Met drie maanden moeten ze bij wijze van spreken al een groentehap…” Ze wiebelt op de bank heen en weer en laat haar hoofd van links naar rechts en voorover zakken: “Tol… tol… tol…” We lachen samen om het treurige beeld van een baby die nog niet kan zitten, maar al van alles moet. “Laat ze toch lekker baby zijn!”
Dat is een mooi motto: baby’s de ruimte geven om er gewoon te zijn, met alle behoeften die daarbij horen, en tegelijkertijd beseffen dat baby’s in al hun kracht en kwetsbaarheid volwaardige mensjes zijn met een rijk gevoelsleven. Wanneer we hun behoeften en gevoelens respecteren, helpen we ze om met compassie naar zichzelf en de wereld te kijken.
Volgende week zetten we onze tocht met Henriëtte voort en bespreken we onder andere veiligheid en authenticiteit.