Professionals en ACE-bewustzijn, Aflevering 6 – Deze week: Jessica Boerema, Deel 1

Het is een zonnige zomerochtend als ik op mijn vouwfiets kom aanrijden bij mijn interviewee van vandaag, Jessica Boerema, jarenlang medisch pedagogisch zorgverlener en nu zelfstandig ondernemer in haar praktijk ‘Contact in Beeld’. Ik heb vanaf het station de stad doorkruist, die, ver in juli, nog steeds is overgoten met de zoete geur van lindebloesem. Het is pas elf uur, maar toch voel ik al klam aan als ik mijn fiets op slot zet. Op het raam prijkt een poster van Dunstan Babytaal, een methode waarmee ouders het huilen van hun kind beter kunnen leren herkennen en begrijpen. Ik bel aan en Jessica doet met een brede glimlach open. Ze leidt me door de hal en de keuken naar haar heerlijke tuintje. De gele puntwederik straalt me tegemoet, geflankeerd door donkerroze astilbe en een twee meter hoge boom met appels die nog volop aan het rijpen zijn. De in het voorjaar van elders naar hier verhuisde bessenstruik heeft prachtig wortel geschoten en de vruchtjes kleuren al fraai dieppaars. De blauwe deur van het fietsenschuurtje geeft in combinatie met de knalroze hortensia haast een Franse plattelandssfeer. Twee stoeltjes staan klaar en als de mokken op het tafeltje zijn gevuld met thee, smullen we van de koekjes en gaan we van start.

Hoe ben je gekomen waar je nu bent, vraag ik aan Jessica; ze geeft met haar praktijk ‘Contact in Beeld’ trainingen aan professionals en ouders om het belang te illustreren van effectieve communicatie met jonge kinderen op moeilijke en uitdagende momenten.
“Mijn baan als medisch pedagogisch zorgverlener in het ziekenhuis was mij op het lijf geschreven. In de klinische omgeving kan de stress heel snel oplopen en dan kun je voor een kind een cruciale rol spelen. Door goed te kijken en het kind te zien in wat het ervaart, kunnen we heel actief de medisch noodzakelijke behandelingen op een meer sensitieve manier geven. Natuurlijk moeten bepaalde dingen nu eenmaal gebeuren, maar kunnen we met elkaar écht het kind zien en het verhaal van het kind meewegen? Je kunt allerlei interventies immers op heel veel manieren aanbieden en uitvoeren!

Hoewel men enthousiast was over mijn werkwijze, was het soms ook wel moeilijk als solist in deze functie en ik wilde graag nog beter geschoold worden. Toen ik in 2017 werd opgeleid tot video-interactiebegeleider, begreep ik ineens waardoor dit werk zo bij mij paste. Ik zag mijn eigen interactie in beeld terug en bleek in staat om in moeilijke situaties, waarbij emoties bij het kind en de ouders opliepen, mijn basiscommunicatie op peil te kunnen houden. Ik kon rustig blijven, mijn woorden zorgvuldig kiezen en zo voor coregulatie zorgen en dus de stress bij de ander weer omlaag brengen. Deze inzichten hebben me zoveel gebracht! Als je contactmomenten op beeld bekijkt, kun je telkens opnieuw observeren en praten over de beleving daarvan. Videobeelden zijn voor ouders en professionals echte krachtige, positieve ‘eye openers’!
Ik heb sindsdien veel ouders gezien met zorgen over hun kind dat moeite had met poepen, eten of slapen. Via videobeelden ontdekten ze hoe ze hun kind met een goede basiscommunicatie konden ondersteunen door te focussen op contact en verbinding. Een mooi voorbeeld was een kind (3) met obstipatieklachten. Het kind miste de ontvangstbevestiging van de ouders over de angst om te poepen.  Door begrip en erkenning daarvan verdwenen de klachten als sneeuw voor de zon.”

Ik vraag Jessica of ze die term kan uitleggen, ‘ontvangstbevestiging’.
“Jazeker! Het eerste daarbij is kijken wat het kind laat zien met wat ‘ie doet of zegt en of je dat kunt volgen, of je het snapt. Van daaruit ga je kijken wat het kind nodig heeft; vraagt het kind iets aan jou, wil het gehoord worden, heeft het iets nodig? Door te benoemen wat je ziet (‘Je vindt het spannend, geloof ik, hè, om naar de wc te gaan?’), zorg je dat het kind zich gezien en gehoord voelt. Dat is een cruciale bouwsteen in de communicatie! Het is ook een heel andere benadering dan met dwang en overwicht te zeggen: ‘Je gaat NU naar de wc!’ Heel toevallig kwam ik niet zo lang geleden de moeder van dit kindje weer tegen. De moeder zag mij en zei: ‘Wow, jouw tips toen hebben me zóveel inzicht gegeven! Ze hebben me enorm geholpen en ik ben daardoor op een heel ander spoor gekomen en heb een carrièreswitch gemaakt: ik ben nu orthopedagoog!’ Dat vond ik zo bijzonder om te horen! Het punt bij dat kind (en ook in veel andere situaties) was dat door de zorgen van de ouders de communicatie verstoord raakte, met een haperende darmfunctie als resultaat en vervolgens een vicieuze cirkel in de totale interactie. We kennen dat allemaal wel, dat je je vakantiekoffer hebt uitgepakt en nog niet helemaal bent geland, en dat je dan ook niet goed naar de wc kunt. Hoe je je voelt, heeft effect op het hele systeem. De manier van communiceren, hoe de baby ter wereld is gekomen, hoe die is ontvangen, ook al bij de conceptie, zijn ervaringen… ik ben ervan overtuigd dat al die dingen met elkaar samenhangen. Samen met ouders naar de beelden kijken helpt hen bewust te worden hoe zij hun kind met behulp van een sensitieve en responsieve basiscommunicatie kunnen ondersteunen.”

Aansluitend op de invloed van de geboorte zegt ze: “Ik ben een aantal jaren geleden voor het eerst bij een presentatie van Anna Verwaal geweest en ik dacht wow… hier moet ik echt veel meer over weten en dus heb ik verdiepingsdagen gedaan. Ik zag op de afdeling veel ouders van excessief huilende baby’s en na deze scholing nam ik die kennis over pre- en perinatale psychologie mee in de anamnese. Daaruit bleek dat er vaak een belaste voorgeschiedenis was rondom de start van het leven van de baby. Dit bevestigde tevens hoe belangrijk het is dat we gezinnen in dagopname zien en opname zoveel mogelijk voorkomen: scheiding van ouder en kind is zo schadelijk!”Ik kijk Jessica aan en voor ik er erg in heb, zeg ik: “Wat is het heerlijk om jou dat te horen zeggen!”
Ze lacht breeduit: “Ja, met kennis van de pre- en perinatale psychologie is dat dat echt niet meer verantwoord. Met één of twee dagopnames kun je ouder en kind goed op weg helpen onder intensieve, afgestemde begeleiding. Bij voorkeur keken de kinderarts en ik echter al op de poli naar het ‘verhaal achter het verhaal’ en dan probeerden we in een veel eerder stadium ondersteuning aan te reiken, voordat het de ouders helemaal boven het hoofd was gegroeid. Dat was soms nog wel ingewikkeld, want veel ouders missen, net als nog veel professionals, de kennis die nodig is om te snappen waarom kinderen huilen en welke eerdere ervaringen daarin kunnen meespelen. Het idee dat de geboorte en de zwangerschap invloed hebben op hoe het kind functioneert…” Ze kijkt me schalks lachend aan en ik grijns terug, omdat ik voel waar ze heen wil: “… dat is nog niet voor iedereen vanzelfsprekend! En toch… als je dan praat over de invloed van roken en alcohol op het ongeboren kind… dan snappen mensen ergens natuurlijk wel dat het idee dat een kind in de buik niks meekrijgt van het leven van de moeder gewoon niet houdbaar is.”

We praten door over hoe moeilijk het is om te zien dat kinderen en ouders op dit punt nog dikwijls tekort wordt gedaan. Wanneer deze kennis eenmaal integraal onderdeel is van je professionele bagage, is het onmogelijk niet overal haar relevantie te zien. Tegelijk kan het ook heel ingewikkeld zijn om een goede vorm te vinden voor het delen van dit soort kennis. Jessica: “Wie op geen enkele manier met deze inzichten in aanraking is gekomen, of wie merkt dat ze volledig botsen met wat er in de eigen opleiding over werd gezegd, kan er een hele kluif aan hebben om ze naadloos in te passen in de eigen handelwijze. Het helpt dan wel om wetenschappelijke onderbouwing te kunnen lezen, maar dan nog vraagt het tijd en toewijding om je de stof eigen te maken. Daarbij helpt het natuurlijk als je een open leerhouding hebt! Als je bewust onbekwaam bent (je weet wat je niet weet) en eens gaat zitten met iemand die er al meer van weet en dan een training of workshop volgt, kun je je eigen kennis uitbreiden. Da’s geen zwaktebod, maar juist een heel krachtige, professionele stap om te zetten!”
Ze vertelt over een andere methode die ze veel gebruikt, namelijk die van Dunstan Babytaal, over het duiden van het huilen van pasgeborenen, en wat haar betreft geldt dat niet één methode altijd waar of de juiste is. Er zijn veel methodes en toepassingen waar een bepaalde hoeveelheid waarheid in zit, maar niet voor iedereen past alles. “In mijn visie maak je altijd eerst de anamnese op, luister je naar het verhaal dat erachter zit en daarna kijk je wat helpend is.”

Volgende week luisteren we verder naar wat Jessica vertelt over het helende effect van kijken naar beelden en hoe dat leerproces de basiscommunicatie en het gevoel van veiligheid en competentie voor alle gezinsleden ondersteunt.

Professionals en ACE-bewustzijn, Aflevering 5 – Deze week: Kelli van Gerven, Deel 2

Vorige week maakten we een begin met het gesprek met jeugdarts Kelli. Deze week komen nog meer aspecten van haar werk aan bod, zoals de uitdagingen die ze ervaart met ouders en richtlijn en ook met het inbedden van nieuwe inzichten in de dagelijkse praktijk.

We spreken over hoe heftige stress iemands vaardigheid om informatie op te nemen of adviezen goed te begrijpen helemaal verstoort.
Kelli: “Ja, dat is zeker zo, en het is in veel settings hetzelfde als met de richtlijnen hier: als je te veel vasthoudt aan je eigen programma en aan bepaalde standaard procedures, dan zie je het belangrijkste niet of onvoldoende, namelijk wat er speelt bij degene die tegenover je zit. De vraag is dan: durf je die structuur los te laten? Durf je ervoor open te staan dat het soms anders gaat? Dat is namelijk best wel spannend. Je hebt immers ook tijdsdruk; de volgende wil niet eindeloos wachten, dus dat is vaak zoeken.”

Ik vraag van welke aspecten van haar werk ze het meeste houdt en waar ze echt blij van wordt. Ze vertelt dat dat heel breed is en dat haar idealisme daarin een grote rol speelt, de wens dat ouders en kinderen het samen fijn hebben: “Ik gun mensen meer geluk en gezondheid, vooral ook omdat dat later zoveel gehannes voorkomt. Ik weet dat dat heel idealistisch gedacht is, maar dát is uiteindelijk toch mijn drijfveer.”
En de tegenhanger… wat is het moeilijkst?
Ze kijkt wat ernstiger: “Hmm… dan denk ik aan de gezinnen die in tergende armoede leven en mede daardoor ruzie krijgen, dat je naar hun situatie kijkt en denkt… die zitten écht helemaal klem. Hoe moeten die in vredesnaam hun leven op orde houden? Tegen politiek en beleid in moet je dan toch naar concrete oplossingen zoeken. Daarbij kijk je sowieso altijd naar de individuele situatie. Als er twee kinderen in een gezin zijn die aldoor ruzie hebben, dan kunnen ze misschien op een verschillende dag naar de opvang, zodat ze niet aldoor samen zijn en er weer wat rust in het gezin komt. Dat soort dingen organiseer ik dan samen met andere ketenpartners, die ook de sociale kaart goed kennen.”

Hoe ziet Kelli de biopsychosociale inzichten ingebed in de zorg of in de maatschappij als geheel?
“Helaas heb ik niet het gevoel dat dat nu heel anders is dan een jaar of tien geleden. Het is via de social media nu vaak wel wat gemakkelijker voor ouders om gelijkgestemden te vinden of om professionals te vinden met een meer holistische visie, en dat kan ouders veel steun geven. Zelf lees ik daar ook mee om te zien wat er leeft, maar ik heb nog niet het gevoel dat er beleidsmatig gezien een totale mentaliteitsverandering is. Hoewel er duidelijk meer aandacht is voor Infant Mental Health, zie ik nog vaak dat de behavioristische aanpak wordt onderschreven; dat lijkt nog wel de ‘main stream’. Ik zie wel kleine onderstroompjes met meer bewustzijn over de impact van toxische stress, maar het zijn kleine aftakkinkjes die ergens doorsijpelen en ik zie die nog niet overal watervalletjes worden.”

We spreken over hoe om te gaan met wat ouders aangeven op sociale media, zoals: ‘Ik ga naar het consultatiebureau, maar ik luister niet naar wat ze daar zeggen, dus ene oor in en andere weer uit.’ Op welke wijze kunnen JGZ-medewerkers daarmee omgaan?
“Soms willen ouders niet bij bepaalde professionals op consult omdat ze zich daar niet gehoord voelen. De ene ouder is kwetsbaarder dan de andere en voelt zich eerder negatief bejegend, terecht of niet. Tegelijk kan de interactie voor medewerkers tweestrijd geven: ze worden opgeleid om landelijke richtlijnen netjes te volgen, maar als de ouders wetenschappelijk onderbouwd of intuïtief van die adviezen willen afwijken, dan kan de relatie met de ouders onder druk komen te staan. We weten inmiddels dat een baby geen mensje zonder gevoel is, maar juist een heel sensitief wezen. Als ouders huilend tegenover je zitten omdat hun kind zoveel huilt en ze nergens meer heen kunnen, dan wil je graag een oplossing helpen vinden. En daar wringt het dan. We kunnen leuk zeggen met z’n allen dat ‘it takes a village to raise a child’, maar veel ouders hébben geen village; die staan er bijna alleen voor. Dat leidt er dan vaak toe dat men overgaat van plan A op plan B en probeert de baby ‘aan te passen’ aan de omstandigheden in plaats van andersom. Misschien zijn dan de ouder en de professional wel blij, maar de baby niet. Veel methodes die worden ingezet, zijn veel ‘gemakkelijker’ in de zin dat je niet het hele systeem hoeft te veranderen of een dorp om je heen moet krijgen…” Ze aarzelt en valt zichzelf in de rede: “Nou ja, gemakkelijker… ik zou het niet kunnen, want ik zou hormonaal helemaal gek worden van het laten huilen…”

Wordt de kennis over de invloed van de sociale omgeving op de gezondheid voldoende gezien, of heeft het idee dat gezondheid van de genen afhangt nog de overhand?
“Ik houd niet zo van de term dat we een individualistische samenleving hebben, maar toch zie je daar wel voorbeelden van. Zo ken ik een gezin waarvan de kinderen externaliserend gedrag lieten zien en op school en op de sportclub werd dat als storend gezien. De ouders werden erop aangekeken: ‘Ga je kind eens opvoeden!’ Ik wist echter dat die ouders heel goed bezig waren. In zulke situaties zou het mogelijk moeten zijn om als ‘dorp’ om zo’n gezin heen te staan, niet vanuit het idee van ‘je doet het fout’, maar vanuit de vraag ‘hoe kan ik je helpen?’ Mensen leven vaak meer langs elkaar dan met elkaar, maar ik realiseer me terdege dat dat niet iets is wat je privé kunt oplossen. Daarin spelen politieke beslissingen ook een grote rol. Dat zit ingebakken in het zorgsysteem en in het idee dat iedereen op eigen benen moet staan. Ergens zou je hopen dat ouderlijke ondersteuning organisch in een gemeenschap ontstaat en dat je dat niet als een instantie hoeft op te zetten, maar dat is in de praktijk toch lastig.”

Dit onderwerp brengt ons bij de intergenerationele aspecten van opvoedingsproblematiek. Ouders lijken soms individueel de ‘schuld’ te krijgen als dingen niet lukken, maar in de meeste gevallen doen ze ontzettend hun best en hebben ze ook zelf van alles meegemaakt waardoor het moeilijk is om het kind te bieden wat het nodig heeft. Sijpelt dat soort kennis door naar de praktijk, vraag ik aan Kelli.
“Eén van de taken van de jeugdarts is doorverwijzen naar de GGZ als je denkt dat er meer ondersteuning nodig is. Al er íets is wat moeilijk is om te zeggen tegen ouders, dan is het dat je denkt dat niet alleen het kind, maar ook de ouder zélf of andere huisgenoten ondersteuning nodig hebben om de problemen op te lossen. Het is echter heel moeilijk om het thema aan te kaarten als ouders zich zelf nog niet bewust zijn van bepaalde knelpunten en er geen hulpvraag is, vooral ook omdat ik in principe de arts van het kind ben, en niet van de ouder. Pas als ouders leren zien dat hun eigen houding van invloed is op het functioneren van hun kind, zullen dingen veranderen. Dat is soms wel echt een ‘roze olifant’ in de spreekkamer en daar is zeker winst te halen…”

We kijken naar de termen ‘toxische stress’ en ‘trauma’ en over wat je eronder zou kunnen of moeten verstaan.
“Trauma komt heel veel voor, maar dikwijls wordt nog gedacht dat het dan om een heftig event gaat, zoals bijvoorbeeld een moeilijk verlopen bevalling. Dat het ook om meer sluipende vormen kan gaan, als gevolg van je houding naar het kind, dat is moeilijker. Dat komt heftiger binnen en kan als falen voelen. Voor toxische stress geldt denk ik een beetje hetzelfde. Ik gebruik die term niet zo veel, maar heb wel werk van Jack Shonkoff gelezen daarover. We kunnen ons denk ik wel een voorstelling maken van wat het doet met een kind om stelselmatig gekleineerd of geslagen te worden of om geen voedsel te krijgen, maar meer subtiele vormen zijn denk ik lastiger.”

Ik vraag Kelli wat er naar haar idee beleidsmatig zou moeten veranderen om preventie van problematiek gestalte te geven.
Ze denkt na en glimlacht: “Nou… als je het heel utopisch bekijkt, dan zou je natuurlijk graag willen dat we een samenleving creëren waarin kinderen kunnen opgroeien in een omgeving die bij ze past en dat richtlijnen met het oog daarop de laatste stand van zaken in de wetenschap meenemen en dat heftige interventies worden gereserveerd voor de enkele situaties waarin dat nodig is, en niet in standaard documenten voorkomen. Daar moet echt een slag worden gemaakt, zodat ouders minder tegenstrijdige informatie krijgen. Maar ja…” Ze aarzelt, kijkt me aan en grijnst breeduit: “Dat zijn natuurlijk monsterlijk grote maatschappelijke zaken; die verander je niet zomaar even!” We lachen samen om haar term ‘monsterlijk’. Toch ziet ze wel haalbare doelen: “In het klein hoop je natuurlijk dat je ouders altijd wat kunt meegeven waarmee ze hun eigen situatie zo goed mogelijk voor elkaar kunnen krijgen.”

Het valt me op dat Kelli geregeld de richtlijnen ter sprake brengt en ik vraag naar hun invloed.
“Nou ja… in principe vormen die richtlijnen de kaders waarbinnen wij werken. Daar kan niet iedereen een eigen invulling aan geven. Je wilt dus graag dat de samenvatting daadwerkelijk een representatie is van de laatste inzichten. Dat geeft professionals het gevoel dat ze verantwoord bezig zijn. Daarom moet er meer bewustwording zijn aangaande de invloed van de vroege kindertijd en voor de nuances ervan. Alles wat later groot misgaat, begint ergens in het klein, als het nog niet zo heftig is, en dáár wil je graag bij zijn. Iedere euro nú geïnvesteerd, krijg je uiteindelijk meer dan tienvoudig terug door preventie, maar veel beleid is gekoppeld aan vierjarencycli… aan korte termijn, dus eigenlijk.”
Kelli geeft tot slot aan dat haar eigen moederschap enorm veel heeft geleerd wat ze als waardevol ervaart. Zo’n leerproces met de kinderen als motivatie hoopt ze ook bij andere ouders te kunnen ondersteunen.

We ronden af en ik dank Kelli voor haar tijd en haar mooie verhaal!

Professionals en ACE-bewustzijn, Aflevering 5 – Deze keer: Kelli van Gerven, Deel 1

Het is een zonnige woensdag als ik onder de hoge bomen door naar de hoofdingang van het gezondheidscentrum loop. Mijn interviewee van vandaag, jeugdarts Kelli van Gerven, heeft op de bovenverdieping een spreekkamer. Ze staat me op te wachten en het laatste stukje lopen we samen op. Het is bijzonder om elkaar na lange tijd weer te ontmoeten. Terwijl ze voor ons beiden thee zet, stellen we vast dat het als de dag van gisteren voelt dat we in gesprek waren over onze zorgen aangaande advisering rondom excessief huilen. Meer recent hebben we contact gehad over een document dat de behoefte van kinderen aan een diepe veiligheidsbeleving geen recht leek te doen.

Ik vertel dat mijn collega en ik eerder op de dag een gesprek hadden met een zorgverlener over de eerste 1000 dagen en stress in het vroege kinderleven. Ook Kelli was een tijdje geleden bij een overleg over dit onderwerp. De wetenschappelijke inzichten over de behoeften van kinderen in de vroege levensfase zijn de laatste decennia fors aangevuld. Ze blijken dikwijls niet overeen te stemmen met wat in westerse samenlevingen dikwijls ook nu nog wordt verteld aan ouders en het grote publiek. Kelli merkte in het overleg dat de consequenties van deze nieuwe kennis voor de dagelijkse praktijkvoering soms nog op veel weerstand stuiten. Dat is begrijpelijk, want het vraagt veel van professionals als nieuwe inzichten nopen tot het omgooien van de gebruikelijke werkwijzen. Dat vraagt om reflectie: ‘Hoe heb ik dat altijd gedaan? Wat heb ik aan ouders aangereikt? Op welke wijze heb ik dit in mijn eigen gezinssituatie aangepakt? De antwoorden op zulke vragen kunnen confronterend zijn, omdat je bij nader inzien je eigen eerdere keuzes misschien niet meer onderschrijft. Het raakt je misschien, dat de nieuwe advisering botst met hoe je dingen beroepsmatig en persoonlijk altijd aanpakte. Bovendien kan het zijn dat een andere aanpak kennis en tijd vereist die binnen het huidige systeem niet voorhanden zijn.

Kelli zegt: “Het kan terecht zijn dat je je eigen eerdere handelwijze… hoe zal ik het zeggen… ‘afkeurt’, al is dat een te heftig woord, maar met aanvullende kennis kun je besluiten een knip te maken naar iets nieuws. Daarvoor is nodig dat je je van veranderde inzichten bewust wordt, dat je de impact ervan laat binnenkomen en dat je je er niet tegen verweert, want dan is verandering heel moeilijk. Maar goed, het is natuurlijk ook niet eenvoudig. Een ogentest afnemen of een kind wegen… dat is redelijk gemakkelijk. Wanneer het gaat over zaken die meer opvoedingsgerelateerd zijn, zoals slapen en huilen, dan is het veel ingewikkelder. Dat is de reden dat ik altijd hoop dat er bij  beleidsoverleggen niet alleen managers en leidinggevenden aanwezig zijn, maar ook echt de mensen die het werk met de ouders doen. Die kunnen dan namelijk hun waardevolle ervaringen delen en dan kan er van daaruit worden gekeken naar hoe je veranderingen zou kunnen doorvoeren op basis van de nieuwe evidence.”

We spreken over hoe er achter bepaalde zaken, zoals een ogentest, niet zozeer een ideologie of een overtuiging zit waarover je van mening kunt verschillen. “Dat is zeker een aspect daarvan”, zegt Kelli, “want ik merk zelf dat ik soms de kriebels krijg van de visie op kinderen in sommige documenten. Als ik als ouder ergens kom met mijn kind, dan verwacht ik dat die zorgverlener op de hoogte is van de laatste stand van zaken in de wetenschap. Als ik zou merken dat dat niet zo is en ik krijg adviezen waarin ik me helemaal niet kan vinden, dan is dat heel lastig. Misschien sluiten ze niet aan bij wat ik zelf aan informatie heb verzameld en hoe mijn eigen wereldbeeld eruitziet. Ik snap het wel dat ouders in zo’n geval misschien denken: ‘Waarom ga ik daarheen?’ Dat gevoel ondermijnt hun bereidheid om van die zorg gebruik te maken. Dat is denk ik iets wat aandacht verdient van ons als zorgverleners.”

Ik vraag hoe ze door die lastige situaties laveert. Kelli: “Het lukt me bijna altijd prima om met ouders op één lijn te komen. Ik ga samen met hen in de ouderschapsrol zitten en dan gebeurt het eigenlijk nooit dat we er niet samen uitkomen. Tussen collega-professionals onderling is dat veel moeilijker, is mijn ervaring. Zo was ik ooit bij een scholing over breinontwikkeling bij kinderen en daar kwam de vraag aan de orde of bepaalde vormen van schade wel of niet reversibel zijn, dus of je die weer ongedaan kunt maken. De indruk werd gewekt dat dat altijd mogelijk is. Dat stemde niet overeen met wat ik erover heb geleerd, dus ik vroeg erop door. De spreker gaf toen aan dat er inderdaad bepaalde processen zijn die zo in het brein ‘ingebouwd’ raken dat ze niet of in ieder geval heel moeilijk omkeerbaar zijn. Dat lijkt me belangrijke informatie, want dat betekent dat we als zorgverleners heel zorgvuldig moeten omgaan met zulke processen. Het antwoord van de spreker leidde echter tot heel veel boze onrust in de zaal: hoe ik dat kon vragen, wat ik ouders wel niet aandeed, dat ik te ver ging… Ik merkte dat het onderwerp heel triggerend was voor veel aanwezigen.
Wat ik daarna miste, was dat we met z’n allen in gesprek gingen over de vraag waarom we zozeer van slag raken door het idee dat bepaalde vormen van omgaan met baby’s schade geven die maar moeilijk weer ongedaan kan worden gemaakt. Dat zijn dynamieken die ik met ouders eigenlijk nooit op die manier heb, extreme situaties en uitzonderingen daargelaten. De collega-zorgverleners waren van mening dat je het ouders niet kunt aandoen om te zeggen dat bepaalde dingen schadelijk zijn, maar dat was mijn punt niet. Ik ben het ermee eens dat zorgvuldigheid en sensitiviteit de kern moeten zijn in gesprekken met ouders. Dat neemt volgens mij alleen niet weg dat we wél eerst moeten vaststellen dát sommige dingen echt onwenselijk of zelfs schadelijk zijn. Díe discussie moeten we éérst voeren en van daaruit gaan we verder. Zulke kritiek raakt mij dan niet persoonlijk, maar ik hoop wel dat ik met zo’n vraag kan bijdragen aan een denkproces dat we echt moeten doorlopen met elkaar over het principe: de meest recente inzichten zijn de basis voor plan A, het beste scenario. Als Plan A niet werkt, moet je soms voor plan B gaan en dan maak je dáár weer het beste van. Nu lijkt het soms alsof plan B de eerste keuze is en dat als je plan A bepleit, je ouders iets aandoet of ze overvraagt, terwijl ik van mening ben dat ouders recht hebben op de informatie van plan A. Zij moeten kiezen wat ze willen en wij begeleiden ze daarbij.”

Ik vraag Kelli hoe ouders reageren als ze dit soort onderwerpen met hen bespreekt.
“Dat hangt sterk af van welke ouder er voor me zit. Eén ding is altijd zeker: we zitten met elkaar in die spreekkamer omdat iedereen het beste voor dat kind wil. Vaak komt er in zo’n gesprek een vraag van de ouders, bijvoorbeeld over onenigheid over waar het kind slaapt en of het alleen moet leren slapen. Dan is het de bedoeling dat ik als jeugdarts werk overeenkomstig de JGZ-richtlijnen. Ouders krijgen daar in zoverre wat van mee dat voorlichtingsfolders voor hen worden gemaakt op basis van die richtlijnen. Op het consultatiebureau hebben ouders niet altijd dezelfde medewerker voor zich. De continuïteit komt dus voor een heel deel uit het toepassen van de richtlijnen, maar niet iedereen interpreteert die op dezelfde manier. Wat ik dan doe, is dat ik uitleg dat er meerdere visies zijn en dat de keuze voor hoe ouders het willen aanpakken met hun kind natuurlijk altijd bij hen ligt. Ik leg uit wat de basisbeginselen zijn van wat een baby of een jong kind nodig heeft en daarmee geef ik aanvullende informatie. Wat ik belangrijk vind, is dat ze alles op tafel durven leggen waarmee ze zitten of waarover ze vragen hebben, zodat we het kunnen bespreken. Die ouders moeten het immers samen doen! Na afloop van het consult moeten ze niet naar huis gaan met het idee dat ze moeten doen wat de dokter zegt, maar met het idee dat ze samen verder kunnen puzzelen en voldoende informatie hebben, ook in contact met anderen in hun sociale omgeving. Ik vind die gesprekken heel mooi, want je merkt dat je wat gemeenschappelijk hebt, namelijk het welzijn van het kind. Wanneer er zorgen zijn over zaken als mogelijke kindermishandeling, dan is het een ander verhaal, maar voor het gros van de ouders geldt dat natuurlijk niet. Die willen graag kijken wat goed is om te doen. Ik geniet van die interactie en daardoor krijg je een positieve uitwisseling met elkaar. Ik zeg nooit: ‘Zo gaan we het doen’, want het gaat niet om wat ik wil; ik hoef immers dat kind niet te voeden en te verschonen en te verzorgen? Die ouders moeten lekker in hun rol zitten. Dat proces begeleiden… dat vind ik echt fantastisch!”

Volgende week lees je in Deel 2 over de uitdagingen die Kelli ervaart in het contact met ouders en met richtlijnen en de wijze waarop ze de wetenschappelijke inzichten ingebed ziet in de dagelijkse praktijk.

Professionals en ACE-bewustzijn; Aflevering 4 – Deze keer: Beatrijs Smulders, Deel 2

Vorige week eindigden we met het belang van het leggen van een fysiek, non-verbaal fundament voor het omgaan met stress en emoties. We spreken verder over de rol van borstvoeding daarin.Beatrijs zegt dat voor haar twee dingen belangrijk zijn bij borstvoeding: “Ik denk dat seksuele opvoeding begint bij de geboorte. De babyhersenen worden in een belangrijke fase verzadigd met oxytocine en dat is goed voor je stresscopingsysteem. En alle zogenaamde voedingsvoordelen…” Ze aarzelt, daagt de lactatiekundige in mij uit en zegt: “… dat geloof ik verder wel!” Nu schatert ze uit volle borst. Daarna gaat ze door op de waarde die ze ziet in de borstvoedingsrelatie tussen moeder en kind voor de latere seksuele ontwikkeling. “Aan de tepel zuigen zie ik als de eerste vorm van tongzoenen, van heel nauwe fysieke intimiteit.Uitgaande van de biologische blauwdruk mag een kind daar twee jaar of langer van genieten. Heel die tijd mag het kind zich verlustigen aan die borst, aan de geur en het lichaam van de moeder, terwijl zijn hersenen verzengd raken door oxytocine, endorfine en prolactine. Die totale verlustiging… en de overgave, de zelfregulering, het drinken en het ondertussen maar aaien met dat kleine handje… en uitreiken naar het gezicht en de mond van de moeder… fantástisch! Dat is naar mijn idee het fundament van een seksuele opvoeding.”

Ze ziet daar zowel voor jongens als meisjes een belangrijk leerproces weggelegd. “Jongens die lang borstvoeding krijgen, ontwikkelen een enorme bewondering en vertrouwdheid ten aanzien van het vrouwenlichaam en de grenzen ervan. Ze krijgen via de melk en via het zuigen de overvloedige oxytocine en endorfines binnen en dat ondersteunt een gunstige bedrading in dat brein. Via hun moeder kunnen meisjes leren om straks diezelfde non-verbale oxytocinedouches aan hun eigen kind te geven. Oxytocine is the word – ik ben van de oxytocinekerk!” We lachen er samen om, want ook ik ben een warm bewonderaar van dit belangrijke hormoon.

Ik vraag of er dingen zijn die ze moeilijk vond in haar werk.
“Door de basis die ik heb gekregen, zit er veel vertrouwen in mijn lichaam en dat kon ik in mijn vak goed gebruiken. Dat heeft mij altijd geholpen in mijn werk en daardoor zijn er geen grote dingen die ik lastig vond. Het meeste deed ik op mijn intuïtie en die werkte uitstekend!”
Toch brengt deze vraag haar bij haar eigen kindertijd, waarin ze opgroeide in een groot katholiek gezin in Brabant. Ze was de vierde van acht, met een moeder die eigenlijk voortdurend overvraagd was in de zorg voor de kinderen en de huisartsenpraktijk van haar man, de vader van Beatrijs. “De zomer waarin ik werd geboren, had mijn moeder toevallig een heel goede assistente in de praktijk en drie goede meisjes in huis, waardoor ze zich ontspannen voelde en ik langer dan de anderen borstvoeding heb gekregen. Daardoor heb ik het geluk gehad van een goede basis, denk ik. Mijn moeder was een heel lieve vrouw, maar ze was altijd wel overbezet en te druk met alles. Mijn vader was een echte patriarch, die bang was voor intimiteit. Hoewel ik me laafde aan zijn intellectuele inspiratie en aan mijn moeders zachtaardigheid en haar streven naar persoonlijke groei, zijn we als kinderen qua persoonlijke aandacht soms wel tekort gekomen. Daardoor kan onder hoogspanning de zelftwijfel soms enorm toeslaan.”

Er schiet haar nog een grote traumatische gebeurtenis in haar jonge leven te binnen, die van invloed is geweest op hoe ze met dingen kan omgaan. Ze kreeg als meisje van vier een virale hersenvliesontsteking en niet zij alleen, maar alle kinderen in het gezin. Eerst lagen ze met z’n allen geïsoleerd, maar toen een paar van de kinderen naar huis mochten en zij met haar kleine broertje achterbleef, zag ze haar ouders wekenlang niet. Ze dachten dat hun ouders hen waren vergeten; ze voelden zich totaal verlaten, konden niet meer lopen en hadden alleen nog de troost van elkaars nabijheid. Toen ze na zes weken werden opgehaald en thuisgebracht, leek iedereen heel vrolijk en dat paste totaal niet bij hoe zij zich voelde. “Dat was denk ik mijn eerste depressie. Ik implodeerde om te overleven en in benarde situaties in mijn leven vind ik het nog steeds moeilijk om met die emoties om te gaan. Ik kan heel lang volhouden, maar als álles tegenzit en het lukt echt niet… dan moet ik oppassen dat ik niet implodeer.”

Ze zegt dat ze er destijds echt een knauw van heeft gekregen, maar zich toch goed heeft kunnen ontwikkelen omdat ze de krachtige basis van de jaren ervoor al had. We spreken in dit verband over hoe ze aankijkt tegen het belang dat in Nederland wordt gehecht aan die eerste levensjaren.
Beatrijs: “Ik vind dat dat dit te weinig wordt gezien. Dat blijkt wel uit de duur van het bevallingsverlof. Sommige feministes spreken mij daar vaak op aan: ‘Daar heb je Beatrijs Smulders weer met haar zeugverlof!’ Ze maken er een scheldwoord van! Ik vind het ontbreken van continuïteit van zorg in de kinderopvang voor kleine baby’s schadelijk.”

Dit onderwerp raakt aan het idee van veiligheid of het ontbreken ervan en ik vraag haar of ze het begrip ‘toxische stress’ kent. “Ja, zeker! Wat ik daaronder versta, is dat een kind ingrijpende dingen meemaakt en heftige stress ervaart en niet het gereedschap heeft om die stress op te vangen en daarvoor ook niet bij zijn ouders terecht kan. We hebben, om te groeien, een zekere mate van tegenslag nodig. Dat is onvermijdelijk; zo zit de evolutie in elkaar. Kinderen worden als kwetsbare klompjes goud geboren en je moet proberen ze zo lang mogelijk heel te houden. De ontwikkeling van ons stresscopingsysteem via de bescherming door onze ouders is daarbij van levensbelang. Ouders kunnen je echter niet blijven beschermen, dus je moet ook een gezond ego ontwikkelen dat later in je leven die functie vervult. En als er dán tegenslag is, dan hoop je dat je stresscopingsysteem op een fundamenteel niveau sterk genoeg is om je daar doorheen te laten groeien. Soms lukt dat niet. Dan gaan mensen stuk. Vrouwen die als kind door hun vader misbruikt werden… dat is iets wat een kind nauwelijks kan verwerken. Dan ga je dicht en stuk en kost het heel veel moeite om weer heel te worden. De onveiligheid die je daardoor ervaart, heeft invloed op de rest van je leven.”

Ik vertel dat trauma ook wel wordt beschreven als een diepe wond in de geest, een verbroken verbinding met het zelf, en verlies van authenticiteit. Wanneer een wond goed kan genezen, ontstaat er minder littekenweefsel. Dat is belangrijk, want eigenschappen van littekenweefsel zijn dat het niet zo flexibel is, dat het niet meegroeit, dat het de boel op spanning zet als de rest wél groeit, en dat het weinig zenuwuiteinden heeft en daardoor sensitiviteit mist. Dat zijn eigenschappen die door trauma ook zichtbaar kunnen worden in de persoonlijkheid. Beatrijs ziet haar trauma van het ziekenhuis als litteken: “Gelukkig is de rest zo gezond dat ik ermee kan leven! Maar mensen zijn kwetsbaar en je hoeft soms maar drie keer op een heel gemene manier te horen dat je niks waard bent en dan ben je ergen al getraumatiseerd, omdat je gevoel van veiligheid wordt beschadigd en dat kan grote gevolgen kan hebben. Dan komt het aan op de kracht van het vroege fundament om je erdoorheen te slepen.”

We bespreken tot slot kort wat Beatrijs van belang acht voor het beleid voor een mooie start in het leven. “Ik vind de autonomie van vroedvrouwen in de eerste lijn heel belangrijk, zodat zij hun prachtige vak kunnen blijven uitoefenen en zwangeren en barenden kunnen blijven ondersteunen. Over de hele linie denk ik dat het tijd is dat vrouwen een grotere rol gaan spelen in de samenleving en veranderingsgericht te werk gaan. Helaas hebben vrouwen nog lang niet altijd toegang tot die macht; ze worden soms onsolidair met de verkeerde machtsmiddelen tegen elkaar opgezet, en ze worden niet opgevoed en gesocialiseerd om andere vrouwen te ondersteunen bij het opstoten in de vaart der volkeren. Maar het gaat steeds beter; gelukkig staan er hordes vrouwen klaar om een veranderende rol in de maatschappij te nemen, vrouwen die een wereld van verschil kunnen maken voor pasgeboren kinderen!”

We ronden af; ik dank Beatrijs voor haar tijd en het plezier dat we samen hebben gehad. Het is prachtig om te zien dat er in zoveel disciplines voorvechters zijn van het belang van gezonde, veilige eerste 1000 dagen in een mensenleven. Via haar boek ‘Bloed’ kunnen mensen een inkijkje krijgen in de start van haar leven als vroedvrouw. Mettertijd zullen het tweede en derde deel van de trilogie verschijnen, delen waaraan Beatrijs nu dagelijks werkt.

Professionals en ACE-bewustzijn; Aflevering 4 – Deze keer: Beatrijs Smulders, Deel 1

De zon schijnt als ik aankom op Amsterdam-Centraal. Ik klap mijn vouwfiets open en rijd over het drukke stationsplein aan de centrumkant richting de Prins Hendrikkade. Vlak na de Odebrug sla ik rechtsaf richting het grachtenpand van mijn interviewee van vandaag. Met mijn nu weer opgevouwen fiets beklim ik de acht treden van de trap naar de voordeur. Vanachter het smeedijzeren hek rondom het bordesje bovenaan kun je uitkijken over de afgemeerde schepen in de gracht en de panden aan de overkant van het water. Ik bel aan bij de linker van twee identieke, gespiegelde deuren met fraai houtsnijwerk, die op een derde van onderaf allebei een messing brievenbus hebben. De bovenste twee derde bestaat uit een ondoorzichtig reliëfglazen raam dat is versierd met een gietijzeren kunstwerk met bloemen en ronde krullen. Links naast de deur aan de muur, die is betegeld met witte, geglazuurde tegels met bloemen in twee tinten blauw, hangt een klein vitrine-altaartje met gebedskaarsen en een Mariabeeld. Nadat ik heb aangebeld, hoor ik stevige voetstappen op de vloer in de hal en dan opent de voordeur met een zwaai en staat er een breed lachende Beatrijs Smulders voor me. Ze verwelkomt me hartelijk en nadat ik mijn fiets in een hoekje heb gezet, lopen we over de witmarmeren vloer door de lange gang naar achteren, naar de woonkeuken waar we eerder al eens met elkaar in gesprek waren. We praten even bij, terwijl Beatrijs thee zet en dan gaan we van start.

Ik wil graag van haar horen hoe ze in dit vak is terechtgekomen. Dat is momenteel een veelbesproken en veelgelezen verhaal, want het eerste deel van de autobiografische trilogie waaraan ze schrijft, is recent uitgekomen en is getiteld ‘Bloed’. Ze beschrijft daarin uitgebreid haar fascinatie voor het vak. “Het kostte een tijdje voordat ik in de gaten had dat dit mijn bestemming was en eigenlijk ben ik er via de seksualiteit in beland. Als meisje stond ik al heel vrolijk in dat onderwerp; dat idee van een positief gevoel over seksuele energie droeg ik altijd bij me. Jaren later, toen ik eenmaal verloskundige was, realiseerde ik me dat ik een kind eigenlijk zie als het gematerialiseerde resultaat van seksuele energie. Je bedrijft samen de liefde, dat leidt tot een bevruchting en in wezen is dat een via seks gematerialiseerde vorm van liefde – het kostbaarste wat je kunt hebben, de verbinding tussen twee mensen die elkaar liefhebben en waaruit een goudklompje voortkomt. Ik heb soms een discussie in mijn hoofd met Rutger Bregman, die in zijn boek zegt dat de meeste mensen deugen, maar ik zeg dat álle mensen deugen bij hun geboorte. Daarna wordt er helaas veel beschadigd en raken veel mensen getraumatiseerd. Op dit moment zie ik in de maatschappij namelijk nog veel onderdrukking en te veel machtswellust. Dat zijn de thema’s waarmee ik in mijn vak mijn hele leven bezig ben geweest.

Wat ik zie, is onder andere dat we in de westerse gezondheidszorg de baring steeds vaker medicaliseren. Daardoor wordt bevallen voor veel vrouwen een ontkrachtende ervaring. Dat is zeer spijtig, want als je vrouwen tijdens de bevalling op een goede manier begeleidt, dan is een bevalling juist een bekrachtigende gebeurtenis, iets waardoor je een positieve energie ervaart. Dan werken de zwangerschap en de bevalling liefde-ontketenend, zeker ook als dat kind uit je komt. Dat werkt je leven lang door, zowel naar jezelf als naar je kind. De hormonen tijdens een baring zonder medicatie helpen daarbij: oxytocine, prolactine, endorfines… ze helpen bij het ontstaan van liefdesgevoelens en de ‘love gaze’, de eerste blik die moeder en kind uitwisselen als ze allebei helemaal bedwelmd zijn door die mooie mix van hormonen. De borstvoedingsrelatie is een voortzetting hiervan. De hersenen en het lichaam van een baby die borstvoeding krijgt, worden nog maanden na de geboorte gemarineerd in oxytocine en endorfine, de hormonen van geluk, verbinding en empathie. Ik ben ervan overtuigd dat borstvoeding de toekomstige gevoelens van empathie in een kind bevordert. Een kind dat geruime tijd aan de borst mag zijn, krijgt daarmee een geschenk voor het leven. Zo’n kind krijgt namelijk de kans om in de non-verbale fase van het leven het lichaamsbewustzijn optimaal te ontwikkelen. Dat helpt om rechtstreeks te genieten van wat er is, zonder de tussenkomst van de dwang van woorden en gedachten. Daar kan geen mindfullnesstraining tegenop, tegen zo’n start!”

Ik vraag haar hoe ze kijkt naar die goede start, wat voor periode ze daaraan koppelt.
“Dat eerste jaar is cruciaal. Dat we het als samenleving vrouwen en kinderen nog steeds aandoen om die kleintjes na drie maanden naar een crèche te brengen… dat beschouw ik als een grote dwaling. Het is belangrijk om in de eerste 1000 dagen van je kind te investeren. Dat houdt in dat beide partners minder zouden moeten kunnen werken, niet alleen moeders, maar ook hun partners, zodat partners de moeders kunnen ondersteunen in de zorg voor de baby. Dat is belangrijk voor de hechting en voor de ontwikkeling van het brein, dat in de eerste jaren zo ongelooflijk snel groeit. De hele zwangerschap was het kind in de buik en is er een fijngevoelige hormonale afstemming ontstaan, die zich tijdens de bevalling en daarna via de borstvoedingsrelatie voortzet. Die rol kan niemand overnemen; die borst kan niemand vervangen. Mensenkinderen worden evolutionair gezien allemaal prematuur geboren; een baby is als het ware nog een larf, die net als bij de grote apen gewoon nog minimaal negen maanden tegen de borst geplakt zou moeten zijn. Onze intellectuele, rationele, feministische frames zeggen: ‘Nee, hoor! Na drie maanden kan het kind best naar de opvang!’ Ik ervaar dat als de hedendaagse vervreemding, waartoe vrouwen door de wet worden gedwongen. Ik ben blij te zien dat er in Nederland naast de moeders ook heel veel vaders zijn die parttime gaan werken als hun kinderen klein zijn. Dat is mooi en het thuiswerken tijdens de coronacrisis heeft zichtbaar gemaakt dat daar veel meer mogelijk is dan we dachten.”

Beatrijs steekt een lofdicht af op vrouwen als Hedy d’Ancona en Sigrid Kaag die, toen hun kinderen eenmaal groter waren, zich alsnog volop in de politiek stortten en prachtige carrières opbouwden. Ze vindt dat vrouwen het lef mogen hebben om samen met hun partner hun carrière te plannen en te zorgen dat beiden daarin tijd inruimen voor de zorg voor de kinderen. Ze realiseert zich dat niet iedereen er op die manier naar kijkt, maar “borstvoeding is cruciaal voor het menselijk fundament, niet alleen voor de voeding, de antistoffen en de hechting, maar vooral ook voor een gezonde ontwikkeling van de hersenen en een gezond stresscopingsysteem. Dat was lange tijd een uitspraak die je veel kritiek kon opleveren, maar inmiddels heeft de wetenschap duidelijk laten zien hoe belangrijk die stressregulatie in de vroege jaren is, dus ik wil dat punt tóch graag maken!” Ze lacht hardop en slaat vastberaden met de vuist op tafel.

We spreken over wat Beatrijs ziet als de essentie van haar werk als vroedvrouw.
“Nou, ik zie twee dingen… ik vind het belangrijk om de autonomie van vrouwen te ondersteunen en bevorderen, zodat baren een seksuele, bevrijdende en bekrachtigende ervaring is. Daarnaast zie ik een baring die zo verloopt, ook als een manier om oude pijn te helen, om heel te worden, als vrouw en als moeder. Moeder worden is een belangrijk proces in een vrouwenleven en wanneer je dat op een bekrachtigende manier kunt doen, dan is dat liefde-ontketenend en een versterkende factor in de harmonie met jezelf. En dát helpt weer bij de hechting met het kind en met de harmonie tussen jou en je kind. Daarmee voed je de non-verbale vertrouwensband. Je wordt verliefd op je kind en die verliefdheid, die ontketening van de liefde, die vormt de basis, wat er daarna ook nog allemaal voor vreselijks kan gebeuren. Als een kind de eerste paar jaren in veiligheid de wereld mag ontdekken en van de ouders kan leren hoe je op een goede manier kunt omgaan met stress en emoties, dan leg je een woordeloos, non-verbaal fysiek fundament. Dat zit dan in je lichaam; daar kun je bij stress altijd op terugvallen, dat straal je uit. Dat zit in de bedrading van je hersenen en dat ondersteunt een stevig stresscopingsysteem.”

Volgende week spreken we door over de rol van borstvoeding en oxytocine, over het belang van een goed fundament voor het te boven komen van traumatische ervaringen, en over het belang van veiligheid.