De ervaringsdeskundige, Aflevering 6 – Deze week: Anja en Peter, Deel 1

Ze benadert me omdat ze zorgen heeft om hun zoon van zeven. Het loopt allemaal niet zo lekker. De jonge mens onder hun vleugels lijkt zijn blije spontaniteit de laatste tijd niet goed aan de dag te kunnen leggen. Hij moppert veel. Ogenschijnlijk heel gewone verzoeken roepen bijna bij voorbaat weerstand op en hij oogt geregeld verdrietig en ontevreden. De ouders zijn zich er samen van bewust dat de kans reëel is dat dit met dingen van henzelf te maken heeft, maar ze krijgen er geen grip op. Ze zouden graag eens in gesprek gaan, zodat we samen kunnen kijken naar waar dit misschien vandaan komt. Wat spiegelt hun kind naar hen toe? het zijn dat hun ouderschap onbewust wordt gekleurd door hun eigen pijn en dat hun zoon die terugkaatst? Wat zouden ze kunnen doen om die pijn te helen en weer meer lichtheid te brengen in de relatie met zichzelf, elkaar en hem? Het zijn grote vragen en dus proberen we een situatie te creëren waarin we ruim de tijd hebben om samen op onderzoek te gaan.

Vanwege de afstand tot mijn woonplaats duurt het even voordat we een geschikt moment vinden, een moment waarop ze allebei aanwezig kunnen zijn en vrijuit kunnen praten, zonder zich omwille van hun zoon te hoeven inhouden bij wat mogelijk een intens gesprek wordt. Uiteindelijk besluiten we dat ik al de avond voorafgaand aan het consult bij ze zal aankomen en bij hen zal logeren. Ik ben laat door mijn andere afspraak en kom nat van de regen binnenvallen in de ruime woonkamer, die met planten, aardetinten en warme verlichting een fijne sfeer ademt. Wat bijzonder, elkaar nu al te leren kennen! Hun bereidheid mij gastvrijheid te verlenen en mijn bereidheid om de afstand letterlijk te overbruggen voedt het wederzijdse vertrouwen. We bespreken dat het veel vaker zo zou mogen zijn, dat wanneer je worstelt met iets, je iemand bij jou in huis uitnodigt, op jouw plek, in jouw wereld, waar jij thuis bent en de ander gast is. Met een consult bij je thuis is het gemakkelijker je autonomie te bewaren. Dan is het voor degene die jou komt ondersteunen duidelijker dat diens rol is gebaseerd op dienstbaarheid, en niet op autoriteit, ondanks de meegebrachte kennis en expertise. Waar het om gaat is immers het wakker roepen van jouw innerlijk weten door degene die bij jou te gast is.

“Is dat wel professioneel?”, had me de dag ervoor iemand gevraagd, “logeren bij je cliënten…?” Het was een vraag die me verwarde. Het leek me niet belangrijk – of misschien juist wél, maar omgekeerd. Ik had al uitgebreid contact gehad en zag het niet als een bezwaar. Het voorstel was bovendien van de cliënt zelf gekomen en ik had de uitnodiging alleen maar hoeven aannemen. Ik realiseerde me door de vraag alleen wel dat ons met z’n allen een beeld hebben gevormd van hoe een ‘professioneel contact’ eruitziet en dat bepaalde vormen daar dan niet in lijken te passen, terwijl ze misschien wel tot een beter resultaat zouden kunnen leiden.

Ik realiseerde me ook dat we zorg voor onze naaste enorm hebben geïnstitutionaliseerd: je komt met een vraag om ondersteuning naar een kantoor of een kliniek of een behandelkamer, waar de betreffende zorgverlener of deskundige de scepter zwaait. Misschien staan de geuren en kleuren op die plek je tegen of roept de fysieke omgeving verdrietige herinneringen op of nare associaties. In dat geval ben je meteen al niet helemaal je ontspannen zelf – je begint als het ware met een achterstand. En zodoende realiseerde ik me ook dat de veranderingen die voor veel settings nodig zijn, nog veel meer behelzen dan we vaak denken. Als ‘grass roots’-organisatie kan ik over zulke zaken beslissingen nemen zoals ze mij in overleg met de cliënt goed lijkt en dat stemde me blij en dankbaar.
Als mijn natte jas aan de kapstok hangt, drinken we gedrieën thee. We praten over van alles en nog wat en ervaren deze bijzondere start van het consult als een heel mooie start. Als we de volgende ochtend opstaan en gezamenlijk aan het werk gaan, is er al meer vertrouwdheid dan er zou zijn geweest wanneer ik pas net was aangekomen.

We beginnen met een moment van stilte, om te voelen hoe we allemaal aanwezig zijn, welke emoties en fysieke sensaties we meebrengen naar de dingen die we samen gaan onderzoeken.
Vervolgens evalueren we de oefening en inventariseren we in grote lijnen wat door Anja en Peter als het grootste knelpunt wordt ervaren. Dat kunnen ze vlot verwoorden: hun zoon is de laatste tijd ontevredener dan passend lijkt voor een kind van zeven. De communicatie bevat momenteel een aantal telkens terugkerende elementen: “Geen zin in”, “Nee, dat wil ik niet!”, “Ik vind jou stom”, “Ik mag nooit iets”, “Je bent saai”, “Nee, ik ga niet naar bed, want ik wil nog buiten spelen”, “Ik lust dat niet”, “Ik wil meer snoep”, “Waarom moet ik mijn schoenen aan?” Gedurende de uren dat we in gesprek zijn, komen al deze uitspraken voorbij en het is begrijpelijk dat de ouders er moe van worden en soms met de handen in het haar zitten over wat er kan of moet veranderen. Ik snap dat heel erg goed. En toch… ik zie het ook als een cadeau dat David zich nog steeds uitspreekt: hij laat zien dat er iets wringt in het gezinssysteem. Ze bieden hem blijkbaar toch ook veel veiligheid, want hij is niet bang voor Anja en Peter, maar gaat de confrontatie met ze aan. De vraag is: wat wil hij vertellen? Aan welke diepe, pijnlijke overtuigingen in zijn ouders appelleert hij? En ook: is er een manier waarop het gemakkelijker wordt om het negatieve oordeel over zijn gedrag los te laten en te zoeken naar de emotie achter het gedrag en naar de behoefte achter de emotie?

Dat is moeilijk, uiteraard, en Peter zegt dat hij het gemeen vindt om zulke dingen te zeggen: “Als je zoiets tegen een volwassene zegt, dan kwets je iemand heel erg.” Ik vraag of dat echt zo is. Als ik zoiets tegen Peter zou zeggen, zou hem dat kwetsen of zou hij zich gekwetst vóelen… en kan hij het verschil tussen die twee zien…? Wanneer mensen dingen tegen ons of over ons zeggen waarvan we overduidelijk weten dat ze niet waar zijn, kunnen we dat dan van ons laten afglijden…? Of zit de lastigheid juist daarin dat ze iets zeggen waarover we zelf al onzeker zijn? Wat sluimert er in onszelf, dat wordt aangeraakt met een ‘rotopmerking’? Anja en Peter denken na. We blikken terug op het gesprek van de avond ervoor, waarin ze om beurten hebben aangegeven dat ze op het moment zoekende zijn, dat ze het gevoel hebben stil te staan in hun ontwikkeling. Ze komen nog niet werkelijk tot hun recht en hun bestemming hebben ze nog niet gevonden. Er zijn wel redenen aan te wijzen voor onrust en verdriet. Een heel belangrijke is dat ze graag nog een tweede kindje zouden hebben gekregen en dat ze daarvoor, na een aantal miskramen, een moeizaam IVF-traject zijn gestart, dat dertien keer in een teleurstelling uitmondde. Dat heeft veel pijn gedaan; dat heeft hun geduld met elkaar en hun zoon op de proef gesteld: “We hadden toen echt wel een kort lontje…” Ze zijn daarover in de rouw, ook over het feit dat hij nog zo klein was en eigenlijk niet op hun blije aandacht kon bouwen. Ze hebben hem het verhaal hierover nog niet verteld, maar de vraag is of hij het op een dieper niveau misschien niet allang weet. Misschien doet hij in zijn eentje zijn stinkende best om naar zijn beide ouders toe te spiegelen wat bij hen nog een open wond is. Wat ‘acting out’ wordt genoemd, ‘afreageren’, gaat meestal over verdriet, over het naar buiten brengen van wat er van binnen leeft en waaraan geen woorden kunnen worden geven.

Omdat beelden soms meer zeggen dan woorden, beginnen we met een visuele stap. De plaatjes die ze kiezen, hebben iets bijzonders: de drie van Anja sluiten op een bepaalde manier wonderwel aan bij de drie van Peter en het is mooi om te zien dat er bij alle momenteel gevoelde onbalans een match is tussen hun keuzes. Daarmee is niet alles opgelost, maar het is hoopvol om de verbinding te zien.
Hierna leggen ze de systemische methodiek, Het Mattenspel, nadat we hebben doorgenomen dat ze allebei bij elkaars legging aanwezig kunnen zijn, op voorwaarde dat ze de ander in stilte ruimte kunnen geven. Dat voelt voor allebei goed en ik haal het spel tevoorschijn.
Ze leggen allebei met aandacht en toewijding; het proces maakt dingen zichtbaar die op een onbewust niveau al leefden, maar tranen losmaken nu ze zo confronterend op tafel liggen.

De ervaringsdeskundige, Aflevering 5 – Deze week: Sterre

Holistisch werken

Het was een donderdagmiddag en ik stond in een winkel toen ze belde. Of ze me een paar dingen kon vragen, want het voeden liep niet zo lekker en nu had ze een harde plek in de borst. Ze was inmiddels bij de huisarts geweest en die had haar antibiotica voorgeschreven. Toen ik, als altijd, meteen vroeg of ze daarmee ook al was begonnen, antwoordde ze tot mijn opluchting ontkennend. Mijn reactie leek haar blij te verrassen en we spraken door over wat er aan de hand was en wat ze zou kunnen doen. We maakten op basis daarvan wat voorlopige afspraken, waaronder dat ze die avond bij mij een flesje Phytolacca kon komen halen om de lymfedrainage van de borst te ondersteunen. Het had er namelijk alle schijn van dat er sprake was van een steriele mastitis (inflammatie) en niet van een bacterieel probleem (infectie, waarvoor antibiotica wenselijk zouden kunnen zijn). We spreken vaak wat nonchalant over ‘ontsteking’, zonder een goed onderscheid te maken tussen de beide vormen en het is belangrijk dat zeker voorschrijvende artsen met hun patiënt inventariseren welke van de twee de meest voor de hand liggende is. Je wilt immers geen antibiotica inzetten als dat niet nodig is. De redenen om daar uitermate terughoudend mee om te springen, liggen op het terrein van preventie: resistentie, verstoring van de darmflora bij moeder en bij baby, spruw bij de baby, candida bij de moeder, en… minstens zo belangrijk… verlies van zelfvertrouwen. Als de overtuiging postvat dat het lichaam een gebrekkig vehikel is, waarvoor allerlei hulpmiddelen van buitenaf nodig zijn om het naar behoren te laten functioneren… dan kan er schade ontstaan aan de kracht die een vrouw als moeder ervaart in de relatie met haar baby. die ouder-kindrelatie wordt nu het fundament gelegd en het is belangrijk dat die relatie sterk en veerkrachtig wordt. Dan kan ‘ie een heel leven mee en wordt ‘ie een thuisbasis voor het kind, een toevluchtsoord en een bron van compassie, steun en wijsheid op het levenspad dat het kind gaat afleggen. Daar mogen we als zorgverleners niet lichtzinnig mee omspringen, want geen schade toebrengen is de kern van de Eed van Hippocrates. Het is dus van belang dat we er alles aan doen om het zelfgenezend vermogen van een jonge moeder te herkennen, erkennen en bekrachtigen.

En zelfs als er koorts is, hoeft er niet meteen paniek uit te breken. Ook een inflammatie kent de vier klassieke verschijnselen: calor, dolor, rubor, tumor – warmte (koorts, gloeiende plek), pijn, roodheid, harde plek. Met goed beleid en eventueel ondersteuning van kruiden en homeopathische middelen kom je meestal een heel eind. Het belangrijkste is echter: waarom heeft déze persoon op dít moment déze klachten? Dát zijn de vragen die het echte zoekwerk verdienen en de antwoorden leiden in veel gevallen tot iets wat veel dieper en ouder is dan de gebeurtenissen van vandaag en gisteren.
Dat was dan ook mijn doelstelling voor de volgende dag, als ik vrijwel zeker een consult bij haar zou kunnen komen doen, al moest ik wegens andere verplichtingen nog een slag om de arm houden.

’s Avonds rond 22.30 uur bleek dat ik de dag erop toch rond 9.30 uur bij ze zou kunnen zijn: ze was blij! Het was fijn om de volgende ochtend de beide ouders samen thuis te treffen met hun mooie kindje van tien weken. We namen samen het intakeformulier door, waar onder andere op stond dat er migraineklachten waren en bloeddrukproblemen. Tijdens de zwangerschap had ze vrijwel geen migraineklachten gehad. Ik wierp de vraag op of ze wist dat er een link met stress was en daar sprong ze gretig op in – dat wist ze maar al te goed. Ik vroeg door; ik vroeg of ze nog wist wanneer het was begonnen. Ze groef in haar geheugen en relateerde wat dingen aan haar woonplaatsen. Ik raakte de draad kwijt en we maakten een lijstje van haar verhuizingen – te veel in een te korte tijd, eigenlijk, gezien haar leeftijd. Ze zuchtte, keek me aan, glimlachte aarzelend en met glanzende ogen: “Ik ging op mijn 15e de deur uit, want het was thuis met twee ouders die alcoholist waren niet meer vol te houden…” Ik knikte en hield haar ogen vast: “Ah… kijk…” We waren met z’n drieën even stil.

Toen we de draad oppakten, doorliepen we de rest van het intakeformulier. Ze vertelden hoe eerst de baring een aaneenrijging van complicaties was geworden, waarbij ze het gevoel van regie helemaal was kwijtgeraakt. Eenmaal thuis hadden ze een kraamverzorgende die samen met de stagiaire meer tijd aan de eigen pauzes besteedde dan aan de zorg voor moeder en baby. “Ik zou wel wat fruit lusten”, had ze op een dag gevraagd, en het antwoord was geweest dat ze dat wel zelf mocht klaarmaken, zodat ze kon oefenen met weer alles zelf doen. Na een dag of vijf was zelfs het meconium nog niet uit de babyoortjes gewassen… Mijn hart brak – kraamvrouw verdient aan alle kanten koestering en bescherming, zodat ze, samen met haar partner, een veilige haven voor haar baby kan creëren en het voeden en verzorgen van dit nieuwe mensje onder de knie kan krijgen.

Het kleine hummeltje meldde zich voor een voeding. Ik waste mijn handen en moeder nestelde zich op de bank met haar baby. Ze maakte haar pijnlijke rechter borst bloot en we bekeken samen de wond die daar aan het genezen was. Ze had de instructie om met een elektrische tandenborstel de harde plek weg te ‘trillen’ wat al te fanatiek opgepakt en niet in de gaten gehad dat ze haar huid beschadigde. “Ik heb nogal een hoge pijngrens”, zei ze licht verontschuldigend en ik merkte met een zachte knipoog op dat de tijd misschien rijp was zichzelf met wat meer zachtheid te bejegenen. Haar hoge pijngrens had haar door moeilijke jaren heen gesleept, maar nu was haar leven anders en mocht ze voorzichtig proberen om de levensreddende overlevingsstrategieën die ze zich ooit moest aanwennen, los te laten.

Ik legde wat dingen uit over het aanleggen, maar haar kindje pakte nog niet helemaal goed. Ze paste toe wat ze gewend was te doen en na twee keer proberen begon haar baby gretig te drinken. Ze keek in het kleine gezichtje en ik meende zweetdruppels op haar neus en voorhoofd te zien. Ik keek naar haar, wachtte even en zei toen: “Je lijkt klam van het zweet…” Ze draaide haar gezicht naar mij: “Ja, klopt! Het is ook wel warm hier!” Het viel eigenlijk wel mee, en dat wist ze ergens zelf ook wel, want ze vervolgde: “En dat we daarnet over alles begonnen te praten, dat doet me ook het zweet uitbreken. Het was zo heftig allemaal…” Er was sprake geweest van parentificatie: “Ik was vijf of zes, toen ik in huis al de was deed…”

Haar wangen bloosden, haar lippen trilden, het zweten nam toe en haar ogen stonden nu zo vol met tranen dat ze overstroomden. Ik streelde haar haar en legde een hand in haar nek. Ik vroeg haar of ze haar baby al had verteld wat er was gebeurd, niet alleen tijdens de bevalling, maar ook in de tijd ervoor en hoeveel verdrietige herinneringen er bovenkwamen nu ze haar eigen lieve kindje zag en nog minder begreep waarom haar ouders niet voor haar hadden gezorgd en hoe zo’n pijnlijk gemis dat was geweest. “Kan ik dat doen…?! Is het wel goed dat hij dat allemaal weet…?” In haar stem streden verbazing en aarzeling om voorrang. “ baby weet het tóch wel, want je kind voelt jouw verdriet, maar als je het niet vertelt, moet je kind gaan raden en een eigen verhaal ervan maken, met het risico dat je kind jouw verdriet aan zichzelf wijt. Als jij vertelt wat er is gebeurd en als je daaraan toevoegt hoeveel je van je baby houdt en hoe jij samen met je man je kind een ander levensverhaal gaat helpen schrijven, dan is er niks te raden. Dan kan je baby er zijn voor jou, zoals jij er voor je baby bent en geef je elkaar wederzijds ruimte voor de expressie van je emoties. En kijk niet gek op als je baby intens reageert: je aankijken, terugbabbelen, helemaal stilvallen, huilen… het is allemaal mogelijk, maar het geeft niet. Het is goed. Je bent samen. Het mag er zijn. Het moet eruit, zodat je allebei onbelast verder kunt.” Ze keek haar kindje aan. Die brak uit in een lach van oor tot oor en keek haar diep in de ogen. Ze lachte terug en samen huilden we.

In de loop van de middag stuurde ik het consultverslag met de nodige tips en suggesties. Later op de dag mailde ze: “We zijn meteen overgestapt naar de holistische huisartsenpraktijk en ik heb twee van de drie genoemde boeken besteld. We gaan aan de slag met alles wat je ons hebt meegegeven en laten volgende week nog even weten hoe het gaat. Dankjewel!”
De kracht van compassie en holding space… hartverscheurend prachtig.

De ervaringsdeskundige, Aflevering 4 – Deze week: Mirjam, Deel 3 (slot)

De afgelopen week lazen we een heel aantal verdrietige ervaringen van Mirjam. Deze week kijken we wat analytischer naar haar leven.

Mirjam vertelt hoe nieuwe levenservaringen haar langzaam meer zicht boden op hoe ernstig de situatie thuis was. Ze overwoog weleens om de banden te verbreken, maar werd angstig over het idee wat dat zou betekenen voor de relatie met zussen en andere familieleden. Zou ze dan zélf bevestigen dat ze inderdaad een lastig kind was…? “ op de dag van vandaag merk ik dat ik enorm mijn best doe om liefde te verdienen, terwijl ik tegelijk veel moeite heb om liefde te ontvangen. Ben ik het wel waard? Wat ik voor mijn moeder deed, was immers nooit, nooit genoeg. Ik voel dat ik daardoor nog steeds hunkerend op zoek ben naar mensen die me accepteren om wie ik ben, niet om wat ik doe. Dat maakt relaties met anderen soms ook moeilijk, want je verlangt zo intens naar… ja… eigenlijk naar het bij iemand op schoot in liefdevolle armen wegkruipen, geborgenheid ervaren… Dat verlangen tekent mijn leven.” We zijn samen in ontroering stil over deze openhartige analyse van wat de kindertijd tot ver in het volwassen leven teweeg heeft gebracht.

Ik vertel over de balans die we als kind zoeken tussen hechting en authenticiteit en wat de gevolgen kunnen zijn als een kind die authenticiteit moet onderdrukken ten behoeve van de hechting, dat het kind daarmee als het ware de verbinding met het ware zelf verliest – het fundament van trauma.
Mirjam is stil en denk na en zegt dan: “Ja… dat herken ik… ik ben mezelf helemaal kwijtgeraakt in het proberen te verdienen wat ik nooit heb gekregen en tegelijk vind ik het moeilijk om liefde te ontvangen. De kinderen zijn daarop een uitzondering; met hen lukt dat wel.”
Ik vraag haar of ze trots is op hoe ze in haar eigen gezin een patroon heeft kunnen doorbreken. Met enige bescheidenheid, maar toch ook vastberaden antwoordt ze: “Ja, daar ben ik wel trots op. Ik ben er weleens onzeker over geweest, maar ik zie nu, ook met de kleinkinderen, hoe anders dat bij ons is gegaan.”
Dat ging niet vanzelf; soms zette ze zich als een leeuwin in om de kinderen te beschermen tegen de negatieve invloed van haar moeder, die muziekoptredens van de kleinkinderen onzin vond, voor haar gemaakte knutselwerkjes meteen na vertrek in de container gooide, of zich afkeurend uitliet over studiekeuzes van de kleinkinderen. “De koppies van de kinderen als hun oma ze zo bejegende… dan brak mijn hart. Ze maakte op structurele basis zoveel moois kapot.”

Ik vraag of Mirjam een idee heeft hoe het komt dat ze aldoor weer in omgevingen terechtkwam die lastig voor haar waren, privé en qua werk. “Ik weet het niet… ik weet het niet… [stilte] ik weet het niet.” Ze vertelt over het verlangen om echt gezien te worden en hoe haar moeder zich soms zelfs op een verjaardag in Mirjams aanwezigheid beklaagde over hoe die eruit zag, dat de jurk niet modern genoeg was, dat de sieraden niet genoeg glommen. “Werkelijk álles werd gezien en becommentarieerd, maar ik, als mens, werd juist níet gezien. Ik had de indruk dat ze zich voor me schaamde.”
Het constante oordelen door haar moeder had een zorgelijke voorbeeldfunctie. Als ik vraag of ze dingen heeft die ze als slechte gewoonte kwalificeert, zegt ze: “Het oordelen.” Ze zwijgt even na deze conclusie, voordat ze verder gaat: “Ik heb steeds meer geleerd om onbevangen naar anderen te kijken, maar dat is een keuze die ik bewust maak; het gaat nog niet vanzelf. Niet oordelen is een vaardigheid waarin ik mezelf nog altijd train.”

Wat ziet Mirjam, terugkijkend, als haar verdrietigste en fijnste herinneringen?
“Eén van mijn verdrietigste herinneringen is de periode rondom mijn Havo-examen. Mijn opa overleed toen; ik verzorgde hem deels en was heel verdrietig. Daardoor had ik me niet goed kunnen voorbereiden en had ik voor één vak een herexamen. Mijn vader zei dat het niks uitmaakte dat ik was gezakt, want ik was een meisje. Mijn moeder zei dat ze het jammer vond dat ik was gezakt; dat was niet nodig geweest, zei ze, als ik me beter had geconcentreerd. Ik verstijfde en keek haar met grote ogen aan, waarop ze zei: ‘Je mag wel huilen, hoor, als je wilt’, maar ze bood me op geen enkele manier troost en erkende mijn verdriet niet. Dat heeft mij ter plekke doen besluiten om thuis nooit meer te huilen. Pas zo’n twintig jaar later kon ik weer werkelijk huilen, toen iemand iets heel liefs voor mij deed om mij te vertroetelen; toen kwamen de tranen.
Mijn fijnste herinnering is de winter waarin mijn broertje werd geboren. Het was rond kerst; mijn moeder lag in het kraambed.” Ze krijgt een lach om haar mond en begint te fluisteren: “Wij zorgden als kinderen voor dat kleine baby’tje en het was voor het eerst dat we niet hoefden te werken in de kerstvakantie! Er was een sfeer van vertedering in huis en wij knuffelden wat af met dat kleine mannetje.”

Als ik vraag naar de wezenlijke aspecten uit haar kindertijd voor haar ontwikkeling als mens, denkt ze na voor ze zoekend en tastend formuleert: “Wat ik me heel erg heb voorgenomen is dat ik mijn best wil doen om de ander te zien en te erkennen zoals die is, omdat ik dat zelf zo enorm heb gemist. Mij werd voortdurend voorgehouden dat het ernstige gevolgen zou hebben als ik me niet gedroeg zoals mijn moeder wilde. Een auto, mijn bruiloft… de anderen kregen dat betaald door mijn ouders, maar ik niet, omdat ik hun onwelgevallige keuzes had gemaakt. Ik heb me vaak enorm machteloos gevoeld en kan me dingen als automutilatie en zelfmoord echt wel voorstellen. Het zijn pogingen om gezien en gehoord te worden. Als je het gevoel hebt dat je er tot op het diepst niet toe doet, verlies je alle zingeving. Wat mij daar gelukkig steeds weer uittrok, was mijn liefde voor onze kinderen.”

Hoewel ze door de situatie thuis erg is beïnvloed, voelde ze diep van binnen altijd dat die niet in orde was. Er klinkt geestdrift in haar stem als ze zegt: “Dat we op de dag van de begrafenis van mijn zevenjarige zusje extra vroeg moesten opstaan zodat het schoonmaakwerk op deze zaterdag gewoon kon doorgaan… ik was twaalf, maar ik voelde echt wel dat dat idioot was! Ik wilde mijn overleden zusje uitzwaaien; mijn andere zus en ik staakten het poetsen en liepen naar de deur, waar we de lijkwagen over het grind zagen en hoorden wegrijden. Ik heb ook toen al gezegd dat die gang van zaken niet normaal was. Maar goed… zelfs toen ik een keer contact opnam met de huisarts en zei dat mijn moeder helemaal hysterisch was en gek leek te worden, leidde dat alleen tot een shot valium, niet tot een gedegen onderzoek naar hoe het er bij ons thuis aan toe ging. Als kinderen werden we niet beschermd tegen wat er gebeurde en mijn moeder werd op zo’n moment met medicijnen rustig gehouden.”

Ik opper dat je dit als verslaving zou kunnen zien, zowel het eindeloze schoonmaken als de medicatie. Er wordt wel gezegd dat niet iedereen met trauma verslaafd raakt, maar dat verslaafden bijna altijd trauma in de voorgeschiedenis hebben. Ik deel met Mirjam de definitie die Gabor Maté geeft van een verslaving: alles wat je doet en nodig hebt om een tijdelijke verlichting van pijn te genereren, gedrag waar je geen afstand van kunt doen en wat schadelijk is voor de lange termijn en je leven ontwricht. Mirjam luistert met aandacht, is een poosje stil en vraagt me dan de omschrijving te herhalen. Ze laat die nogmaals op zich inwerken en zegt zich erin te kunnen vinden. “Ik denk dat mijn verslaving was om altijd maar door te gaan, geen rust te kunnen nemen, omdat doorgaan me hielp om de pijn niet te voelen.” De laatste jaren heeft ze daarvoor, soms noodgedwongen door ziekte, meer tijd ingeruimd en ze voelt progressie. Zo heeft ze inmiddels besloten dat ze zich gaat ziekmelden voor haar werk, nu haar weer een zwaar traject wacht voor de kankerbehandeling. Daarbij weegt het gezinsbelang zwaar, want als het gaat om wat haar leven zin en betekenis geeft, dan staan de kinderen en kleinkinderen met stip op nummer 1. Wat ook heel bevredigend is, is het werken met patiënten: “Wat ik zelf tekortgekomen ben, is wat mij ook sterk in mijn werk heeft gemaakt: mensen echt zien en tijd aan ze besteden en dan de helende effecten zien van oprechte aandacht voor mensen. Dan ben ik heel authentiek. Ik luister zorgvuldig en zie de mens tegenover me voor wie die is. Daarin voel ik me op mijn gemak. Ik heb er niks te verliezen en hoef me nergens tegen te wapenen. De momenten waarop het niet lukt om authentiek te zijn, zijn de momenten waarop ik toch weer angst hebt dat mijn eigenheid ertoe zal leiden dat ik mensen verlies – precies zoals het vroeger ging.”

Ze concludeert dat het een kunst is om te leren ontvangen wat je in het begin van je leven niet hebt gekregen: “Het is vaak gemakkelijker om compassie naar de ander te hebben dan naar jezelf. Ik ben in die zin ook bezorgd over het feit dat er zoveel kinderen lijken te zijn die op jonge leeftijd al worstelen met het leven en basisveiligheid missen. Ik heb het gevoel dat volwassenen daarvoor vaak onvoldoende aandacht hebben. Van kinderen wordt veel aanpassing gevraagd en hun basisbehoeften staan daarin lang niet altijd voorop. Die basisbehoefte is liefde, in de vorm van geborgenheid, veiligheid en aandacht, en ik ben dankbaar dat we onze kinderen op dat punt een zoveel mooier begin hebben kunnen geven.”

Daarmee sluiten we af. We hebben lang gepraat. In de loop van de middag is de hemel dichtgetrokken. De zon is weg, het is killer dan ik had verwacht en het sputtert zachtjes als ik naar huis rijd.

De ervaringsdeskundige, Aflevering 4 – Deze week: Mirjam, Deel 2

Afgelopen week starten we de serie over Mirjam, die openhartig vertelt over haar jeugdervaringen. Deze week vervolgen we haar verhaal.

We praten over haar vader, die ze omschrijft als ‘onzichtbaar’, vaak weg voor allerlei vergaderingen. Ze heeft het idee dat hij de situatie thuis ontvluchtte. Haar moeder maakte de oorlog mee en hield daar veel angst aan over, zeker ook omdat haar vader wat verzetsactiviteiten ontplooide. De angst van haar moeder was zó groot, dat opa met die activiteiten stopte, uit vrees dat zijn dochter zonder het te willen de zaak zou verraden door de uitdrukking op haar gezicht.
Haar angsten maakten dat ze stevig controle probeerde te houden over alles in het leven: “Toen wij verkering kregen, zei ze tegen mijn aanstaande man dat hij één ding goed moest weten, namelijk dat ze grip had op al haar kinderen. ‘Ik heb ze allemaal in de greep’, zei ze, en hij wist niet wat hij met een dergelijke uitspraak aan moest. Net als ik heeft hij echter ontdekt dat het waar was en dat mijn moeder ons werkelijk in de tang had en daardoor tussen ons als gezinsleden verdeeldheid zaaide. Onlangs hebben ook ooms en tantes aangegeven dat mijn moeder vroeger in het gezin niet gemakkelijk was. Haar angst dat spullen of kleren vies zouden worden, maakte dat mijn moeders aanwezigheid geregeld als beklemmend werd ervaren. Ik snap dat; ook ik zou los willen zijn van haar oordeel en me er eindelijk niet meer zo door willen laten beïnvloeden.”

Mirjam denkt terug aan de ongezonde dynamiek in het grootouderlijk gezin en illustreert andermaal wat zo vaak het geval is, namelijk dat problemen en trauma een intergenerationele geschiedenis hebben. Ze haalt pijnlijk gebleven herinneringen op. Zo was ze ooit bij wijze van hoge uitzondering op zondag naar de dierentuin met haar zus. De liefdevolle, kinderloze buren wilden de meisjes een dagje meenemen, omdat ze altijd zo hard werkten thuis. De zondag was problematisch (de ‘Dag des Heeren’), maar de zaterdag, dag van de schoonmaak, zou nóg erger zijn en dus gingen ze op zondag. “Mijn moeder had vooraf gewaarschuwd: ‘Vooruit, je mag mee, maar je mag NIKS kopen, want dan ga je naar de hel.’ Mijn zus en ik hadden vooraf vast besloten niks te kopen, maar bij aankomst realiseerden we ons dat er natuurlijk al entreekaartjes moesten worden gekocht en later wilden de buren wat eten en drinken in het restaurant. Wij probeerden dat nog te voorkomen, maar dat lukte niet. Die nacht hebben we God op onze knieën gesmeekt om te zorgen dat we niet verloren zouden gaan. Al met al was de schoonmaak mijn moeder dus nóg heiliger dan de zondag, want ze liet ons niet op zaterdag gaan en stelde ons voor mogelijk wangedrag op zondag de hel in het vooruitzicht. De lieve buurvrouw wist van niks. Mijn zus vertelde dat ze nog niet zo lang geleden verstijfde bij een bezoek aan de dierentuin en de aanblik van het restaurant. Zo aardsgemeen, om je kinderen zó te indoctrineren…”

Ze vertelt over haar jongste jaren, hoe ze werd verzorgd door een buurvrouw, omdat haar moeder het druk had op de boerderij of aan het schoonmaken was. Ook was ze vaak bij de inwonende opa en oma van vaders kant, die met hun gehandicapte zoon (haar oom) in het voorhuis woonden. Dat waren lieve mensen, van wie ze veel hield en die het soms ook expliciet voor haar opnamen, bijvoorbeeld toen haar moeder meerdere keren na haar geboorte zei dat ze haar dochter zo lelijk vond. Haar oma zei ooit: “Je moet eens ophouden daarmee; er kijken jou twee ogen aan en die vragen je om moeder te zijn van dit kind!” Ook in latere en zelfs vrij recente jaren zei haar moeder dit en als Mirjam vroeg waarom ze het zo belangrijk vond dit steeds te herhalen, zei ze: “Nou, de waarheid mag toch gezegd worden – je was gewoon lelijk.”

Na de middelbare school ging ze op kamers omdat ze ging studeren en om die reden hebben haar ouders haar bruiloft niet betaald. Ze vonden dat ze thuis moest blijven, waar ze jarenlang haar oma had verzorgd en later ook haar opa. Mirjams grens was echter bereikt: ze weigerde na de verhuizing van het gezin ook nog voor de gehandicapte oom te zorgen en vond dat een taak van de ooms en tantes. Maatschappelijk werkers zeiden dat als er ook maar één iemand tegen was dat de oom thuis zou blijven wonen toen het eigenlijk niet meer ging, hij naar een instelling zou verhuizen. Toen Mirjam aangaf ertegen te zijn, werd er echter geen rekening met haar wensen gehouden. Maatschappelijk werk was van mening dat ze haar keuze niet kon overzien: “Je krijgt er spijt van, als je dit je ouders aandoet”, was hun stelling. Daarop zei ze: “Als hij erin komt, ga ik eruit.” Zo geschiedde, maar haar moeder was daar boos over en zei: “Wacht maar, als je zelf later een gehandicapt kind krijgt, denk je nog wel eens aan deze egoïstische keuze terug.” Bij iedere zwangerschap dacht Mirjam daaraan en voelde ze angst, angst dat ze als ‘straf voor haar zonde’ een gehandicapt kindje zou krijgen.

De kinderen ontwikkelden hun eigen ‘coping strategies’; één kind hield geregeld de adem in en viel dan flauw – een zeer adequate methode om te zorgen dat ze werd ontzien. Een ander kind had ook geregeld fysieke klachten, zoals ernstig eczeem. Alleen Mirjam was goed gezond en moest het daarom vaak ontgelden.
Op kamers gaan wonen was dan ook een bevrijding, maar wel één die gepaard ging met leugens over haar studie-/werkrooster, want als haar moeder wist dat ze vrij was, wilde ze dat Mirjam naar huis kwam. Daarop had Mirjam een goed gesprek met de leidinggevende van haar opleiding, waarin ze aangaf dat ze geen toestemming gaf voor het doorgeven van haar rooster. Mirjam denkt dat haar moeder zich schaamde dat haar dochter ervoor koos om op kamers te gaan. Net als haar zussen kreeg Mirjam een auto aangeboden als ze thuis zou blijven wonen, maar Mirjam wees dat aanbod van de hand. Het gevolg was dat ze haar eigen opleiding moest betalen en, anders dan de anderen, geen autootje kreeg voor het heen en weer reizen. Desondanks was haar studietijd een prachtige tijd, een periode die ze graag nog wat langer had willen rekken: een eigen leven, met vriendinnen en vrijheid.

“De studie die ik koos, leek mijn moeder wel geschikt voor mij: ik zou er vast snel werk in vinden en dat was nodig, want ik was zo moeilijk en kritisch dat ik waarschijnlijk niet zou trouwen. Met een vaste baan in de zorg waarin ik ook op feestdagen en in weekenden moest werken, zou niemand met mij opgescheept zitten.”
Maar ze trouwde wél, op haar 24e, en toen het oudste kind werd geboren, realiseerde ze zich dat de vrijheid van die studiejaren niet meer op die manier zou terugkomen en dat haar kindertijd dus echt voorbij was. Ze was dolgelukkig met de kinderen en wilde zich met overgave inzetten om hen een andere jeugd te geven dan ze zelf had gehad. Desondanks voelde ze: “Je kunt later altijd nog allerlei mooie keuzes maken, maar de onbevangenheid die je in kinder- of studietijd zou moeten kunnen ervaren, is dan voorbij.”

We spreken over een aspect dat nog weleens over het hoofd wordt gezien, namelijk dat traumaexperts in toenemende mate benadrukken dat het voor kinderen dikwijls schadelijker is om níet te ontvangen wat ze verwachten te krijgen (namelijk liefdevolle aandacht en veiligheid), dan dat hun iets wordt aangedaan waarmee ze moeten zien te dealen. Het gemis van liefdevolle aandacht maakt het moeilijker om van jezelf te houden en dat heeft een enorme impact op hoe je in het leven staat en of je het gevoel hebt dat je ertoe doet. Mirjam herkent dat: “Ik vind het nog steeds heel moeilijk om naar de schoonheidsspecialiste te gaan of iets voor mezelf te kopen, of me te laten verwennen. Naar de kinderen ben ik heel vrijgevig, maar naar mezelf… écht heel moeilijk.”
Ze vertelt hoe ze in relatie tot de kinderen altijd heeft gekeken vanuit de vraag wat zij nodig hadden. Dat was haar intrinsieke houding: vragen en doorvragen, ook op gevoelens en ervaringen, en zoeken naar het beste voor het specifieke kind. “Dat is niet vergelijkbaar met hoe mijn moeder erin stond. Toen ik twaalf jaar geleden kanker kreeg, was het eerste wat ze zei: ‘Dan kom je zeker nog minder vaak naar mij toe? Dat míj dat nu weer moet overkomen. En wat erg ook, voor je werkgever, dat je nu niet kunt werken.’ Al dat soort situaties staan me nog haarscherp voor ogen en ze blijven pijn doen…”

We praten over mogelijke oorzaken van de gezinsdynamiek. “Het draaide bij ons thuis heel erg om wat andere mensen over ons zouden zeggen. Daarbij lag de lat voor het oordeel over onszelf nóg hoger dan voor het oordeel over anderen. Iedereen liep daardoor continu op de tenen. Het bijbelse ‘eert uw vader en uw moeder’ was leidend, maar mijn moeder vergat dat er ook staat ‘verbittert uw kinderen niet’. Mijn moeder zat in de slachtofferrol; verjaardagsfeestjes geven en bezoeken, uitgezwaaid worden bij een schoolreisje, gebracht en aangemoedigd worden bij diplomazwemmen… er werd geen tijd voor gemaakt: het werk ging altijd voor. Op zondag, de rustdag, mochten we lezen, puzzelen of huiswerk voor godsdienst maken, maar niet buitenspelen of iets doen waarvan je vies van kon worden. Pas later, bij vrienden, ontdekte ik de gezelligheid die er in een gezin kan zijn en die heb ik echt gretig ingedronken.”

Volgende week lees je het laatste deel in de serie over Mirjam.

De ervaringsdeskundige, Aflevering 4 – Deze week: Mirjam, Deel 1

Het is zonnig als ik kom aanrijden voor ons gesprek op een nazomermaandagmiddag. Net als ik wil aanbellen, komt haar man me tegemoet lopen uit de tuin. Ik vraag hem hoe het gaat en zeg erg te zijn geschrokken van het nieuws. Toen Mirjam en ik kort ervoor probeerden een datum te prikken, vroeg ik of het paste, ondanks de op handen zijnde verhuizing. Ze liet weten dat die niet zozeer een knelpunt vormde. Wat alles anders had gekleurd de afgelopen dagen, was het bericht dat de uitslag van de biopsie niet goed was: de knobbel die ze onder haar arm had ontdekt, bleek ondanks de luchthartige reactie van de radioloog wel degelijk kankercellen te bevatten. Gezien het feit dat ze die twaalf jaar geleden dacht te hebben overwonnen, was dit een enorme klap, zowel voor haar en haar man als voor de kinderen en hun gezinnen. We overlegden of een interview dan nu wel een goed idee was. Ik hield de optie open dat het nu misschien juist extra van belang was dat haar verhaal werd opgetekend en gehoord. Mirjam wilde er even over denken en ik zei dat welke beslissing dan ook okay was en dat het helemaal aan haar was om te beslissen of, en zo ja wanneer en waar we elkaar zouden spreken. Het duurde maar kort voordat ze antwoordde: “Mijn moeder is dit voorjaar overleden en na alles wat er tussen haar en mij is gebeurd, had ik zo gehoopt, nog een poos ontspannen te kunnen leven. We zijn allemaal heel verdrietig.”

Haar man kijkt me aan en zegt: “Ja, het is heftig. Het gaat op en neer. Soms heb je weer wat moed en op andere momenten kun je het eigenlijk niet geloven en overvalt je het machteloze gevoel van niet te weten wat je te wachten staat.” Terwijl we nog wat praten, opent ze de voordeur en valt ze in ons gesprek. We kijken elkaar aan en ogen vullen zich met tranen. De angst en onzekerheid werpen een grote schaduw over wat, na het overlijden van haar moeder en de verhuizing, een nieuwe start had zullen worden, een fase waarin ze was bevrijd van haar moeders oordelende blik.

Ik stap naar binnen, de hal in; ik strik mijn schoenen los, doe ze uit en dan omhelzen we elkaar. Ik houd haar lang vast en voel in haar lichaam de onrust die zo begrijpelijk is.
We lopen de woonkamer in en terwijl Mirjam thee zet, kijk ik om me heen. Ik zie dat de boekenkast al deels is ontmanteld: lege planken, ingepakte boeken. Bij het raam staan een tafeltje en een stoel die ik daar eerder niet heb gezien. Als ik navraag, blijken ze inderdaad uit de boedel van haar overleden moeder afkomstig te zijn. Op het tafeltje staat een bos zonnebloemen met gele gerbera’s en ook elders staan bloemen. Op het plateau naast de open haard staat een tiental handgeschreven kaarten van mensen die haar een hart onder de riem willen steken. Mirjam zet de koppen thee neer en steekt meteen van wal met wat er de afgelopen dagen alweer allemaal is voorgevallen in contact met zorgverleners.

Diverse gebeurtenissen herinneren haar pijnlijk aan hoe het twaalf jaar geleden verliep: een huisarts die het wel vindt meevallen en aanvankelijk aarzelt met een doorverwijzing, verpleegkundigen die informatie verstrekken die vanwege de eerdere operaties niet relevant is, radiologiemedewerkers die onbenullig staan te kijken als ze voor onderzoek komt, een radioloog die zegt helemaal niks te kunnen vinden: “Stelt dat niet gerust?” “Nee”, had ze geantwoord, “dat stelt helemaal niet gerust, want twaalf jaar geleden zei u dat ook en toen was het ook helemaal mis.” Hij was wat geïrriteerd geweest en had gezegd: “Nou, voor de geruststelling wil ik wel een biopt nemen, hoor, maar het zijn geen fijne prikken, dus je kunt er ook vanaf zien.” De sfeer van bagatellisering in de toon had haar getroffen, maar ze had aangedrongen. Toen ze een paar dagen later voor de uitslag kwam en twee mensen achter het bureau zag zitten, wist ze, met al haar verpleegkundige kennis, genoeg: ze zitten er alleen samen als ze een slecht-nieuwsgesprek moeten voeren. Dat werd het ook, en nu is ze in afwachting van de vervolgonderzoeken. in het gesprek komen we op de vraag of het de ervaringen in het nu zijn die haar zo boos, teleurgesteld en verdrietig maken, of dat die ervaringen raken aan alle pijn van vroeger, waardoor ze telkens opnieuw de oude wonden openrijten.

We nippen van de thee, omringd door de geur van versgebakken boterkoek. vertelt hoe hartverscheurend het was om het slechte nieuws aan de kinderen te moeten vertellen. Anders dan in haar ouderlijk gezin is hun eigen gezinscultuur er niet één waarin er voor dit soort verdrietige dingen geen tijd en aandacht is, maar één van openheid en samen delen. Ze kijkt dan ook met een pijnlijk gevoel terug op het sterven van haar moeder en hoe ze op afstand van elkaar om het bed heen zaten, een fysieke representatie van het gebrek aan contact dat ze in haar leven had ervaren. Bijna verontschuldigend jegens haar moeder zegt Mirjam dat er natuurlijk ook mooie ervaringen waren, maar het zijn de nare die schrijnende, belemmerende littekens hebben nagelaten. Een voorbeeld is de laatste Moederdag, waarop ze door omstandigheden haar moeder niet had bezocht. De reactie van haar zeer oude moeder: “Dat valt me zwaar tegen; het zal jij ook weer niet zijn die niet komt… Komen je eigen kinderen wel bij jou deze zondag? Nee? Oh, dus ze vinden jou niet belangrijk genoeg om te komen? Nou, dan weet wat je voorland is en dit is nog maar het begin; het zal allemaal nog veeeel erger worden. Ik heb altijd al gezegd: je zondigt niet goedkoop door niet bij mij te komen, want wat je doet met mij, krijg je in tienvoud terug.”

We zijn samen stil; ik merk dat het kippenvel op mijn huid staat en ik kijk Mirjam aan als ze vervolgt: “Ik heb nog nooit zó’n rottige Moederdag gehad; voelde werkelijk alsof mijn moeder gewoon een vloek over me uitsprak. Ik was er helemaal kapot van. Je wilt het niet laten binnenkomen, maar dat gebeurt tóch. En dit was het laatste echte contact dat ik met haar had. Ze is vlak daarna overleden en omdat ik me zo gebroken voelde, had ik een tijdje niet gebeld. Dit gesprek was zo’n dreun voor me, dat ik het pas na haar overlijden aan de kinderen heb verteld…” Ik vraag wat haar overweging was om het niet meteen met de kinderen te delen. Ze valt stil en zoekt naar woorden. “Misschien angst… of schaamte? Stel je voor, dat ze toch gelijk heeft…?”

Mirjams stem trilt; ze vertelt wat ze in de tijd ervoor nog wél allemaal had gedaan en zoekt in feite nog steeds naar een antwoord op de vraag wat ze had kunnen doen om dit soort reacties van haar moeder te voorkomen. Als ik vraag of ze een idee heeft hoe zich dit gedrag laat verklaren, zegt ze: “Ik denk dat mijn moeder zelf een groot minderwaardigheidscomplex had, dat ze eigenlijk psychiatrisch patiënt was, al wilde ze dat zelf niet toegeven. Haar hele leven stond in het teken van schoonmaken in huis. Daar moest werkelijk alles voor wijken en het was haar manier om toch ergens de beste in te zijn. Onze eigen verjaardagen, feestjes van klasgenoten, uitjes in het weekend… er kon geen sprake van zijn. Zelfs de portemonnee moest tot in de uiterste hoekjes schoongemaakt met een schroevendraaier, kruidenpotjes moesten gesopt, lampfittingen met een kwastje geveegd… ik heb nog littekens van het zoutzuur waarmee de vloeren van de stallen moesten worden geboend. En als het te traag ging of niet goed genoeg, kon ze hysterisch worden.”

Mirjam vertelt verder: “Zij belde zelf elke dag met haar eigen moeder, maar wij deden dat niet en dat vond ze zwaar teleurstellend. Als zij iets van ons wilde waaraan wij niet tegemoetkwamen, noemde ze mensen die dat wél graag voor hun ouders over hadden. Bezochten we een vriendin, dan zei ze: ‘Oh dus dáár heb je wél tijd voor?’ Ze probeerde voortdurend onze schuldgevoelens te voeden. Jarenlang werden dergelijke uitspraken vooral richting mij gedaan, maar de laatste jaren hebben ook anderen uit ons gezin ermee te maken gehad. Dit heeft hun ogen geopend voor wat er decennialang speelde en waarin ik niet serieus werd genomen. Het heeft er bij hen nu ook fors in gehakt.” Ze vertelt hoe ze de relatie met haar moeder eigenlijk niet anders kent dan als één met veel verwijten: “Mijn moeder vond het vervelend dat ik in het voorjaar was geboren. Mijn verjaardag werd alleen gevierd wanneer die op zondag viel, want op andere dagen moest de grote voorjaarsschoonmaak worden gedaan, moesten de koeien weer naar het land en moesten de stallen geboend. Jarig zijn in het voorjaar kwam dus slecht uit… ik kwam slecht uit… Een briefje waarop ze dat had geschreven, kwamen we bij het leegruimen van haar huis tegen… in haar bijbel.” Opnieuw zijn we samen stil.

Volgende week vervolgen we het verhaal van Mirjam.