Vorige week plaatsten we Deel 4 in deze blogserie en deze week ronden we de reeks af door onze gedachten te delen over het vijfde deel van het boek, genaamd ‘Pathways to Wholeness’. Dit deel van het boek staat vol met prachtige persoonlijke verhalen over heling. Opnieuw loopt Gabor niet heen om zijn eigen moeilijkheden bij het bewandelen van het pad naar heling en uit zijn uitgesproken kwetsbaarheid kunnen we allemaal moed putten: ook al heb je veel kennis in je hoofd, het kan een hele uitdaging zijn om de roep van je hart eerst te horen en dan werkelijk te volgen.
Hoofdstuk 25 spreekt over hoe ‘heling’ geen bestemming is, maar een koers, gericht op het terugvinden van de verloren verbindingen met onszelf. De auteurs maken een belangrijk onderscheid tussen ‘helen’ en ‘genezen’. Als we genezen, zijn onze fysieke problemen aangepakt en is de ziekte verdwenen, terwijl helen veel meer gaat over het vinden van heelheid, van vrede hebben met alles in ons, onze kwaliteiten, onze mogelijkheden en “de waarheid van ons leven” (blz. 362, 363). Soms bewandelen we een lijdensweg naar heling: we hebben misschien eerst serieuze tegenslagen nodig voordat we de urgentie voelen om een uitweg uit de duisternis te vinden en terug te keren naar het licht. In andere gevallen komt het helingsproces als een roeping. Sommige mensen hebben het gevoel dat genezing voor iedereen haalbaar is, behalve voor henzelf, wat alleen maar laat zien hoe diep de pijn in ons wezen kan worden gegrift.
Aan de andere kant: “Iedereen, ongeacht de levensgeschiedenis, kan de roep om heelheid beginnen te horen, in een schreeuw of als gefluister, en kan besluiten om die richting te kiezen. Met het hart als gids en de geest als een gewillige en nieuwsgierige partner, volgen we het pad dat het meest resoneert met die roeping” (p. 373).
Hoofdstuk 26 behandelt een aantal genezende principes, waaronder vier belangrijke eigenschappen:
1. Authenticiteit: we accepteren onszelf volledig en leren opmerken wanneer we ervan afwijken.
2. Daadkracht: we beoefenen ‘verantwoordelijkheid’, het vermogen te (be)antwoorden (p. 377), hebben keuze en nemen controle over ons eigen helingsproces.
3. Woede: we zijn in staat om gezonde woede te voelen en uit te drukken als “bescherming van persoonlijke grenzen” om onze integriteit en ons evenwicht te beschermen (p. 378, 379), en deze niet te onderdrukken of te veroordelen, noch te voeden.
4. Acceptatie: we erkennen dat de dingen op dit moment alleen kunnen zijn zoals ze zijn en “we proberen er gewoon met onze aandacht bij te zijn” (p. 381), wat iets heel anders is dan het tolereren van het onverdraaglijke (bijvoorbeeld onrechtvaardigheid).
Het hoofdstuk gaat verder met vijf vormen van mededogen: menselijk mededogen, mededogen van nieuwsgierigheid en begrip, van herkenning, van waarheid en van mogelijkheden, allemaal met hun eigen kenmerken en aandachtspunten. Het bevat ook een citaat van A.H. Almaas, vaak aangehaald door Gabor: “Alleen wanneer er compassie is, staan mensen het zichzelf toe de waarheid onder ogen te zien.” Dit is een heel mooi citaat; het nodigt ons op de een of andere manier allemaal uit om met mededogen te luisteren, omdat de ander moeite zal hebben om in zijn diepste onzekerheden en levensvragen te duiken, wanneer wij als luisteraar geen medeleven hebben met wat er ook maar bovenkomt.
Hoofdstuk 27 snijdt een moeilijk onderwerp aan: ziekte als leraar, als een kans om te leren en te groeien. Sommige mensen vertellen dat hun ziekte voelde als een wake-up call: “Symptomen en ziekte zijn de manier waarop het lichaam ons laat weten wanneer we van die [authentieke] kern zijn afgedwaald” (p. 393). Verschillende gevallen van ernstige ziekte worden besproken en de manier waarop mensen ermee omgingen. Vaak voelden mensen op de een of andere manier aan dat hun ‘dis-ease’, hun ongemak, een factor was in het ontstaan van hun ziekte, maar over het algemeen vinden zowel veel zorgverleners als veel leken dit een moeilijk onderwerp om mee om te gaan. Dit hoofdstuk vertelt hoe sommige mensen niet genezen zijn, maar toch geheeld, iets wat de eerder in hun leven gevoelde fragmentatie deed oplossen.
Hoofdstuk 28 biedt een oefening in compassievol onderzoek, een manier om een houding aan te leren van meelevend onderzoek naar jezelf en de keuzes die je in het leven maakt. Ondersteunen ze je authenticiteit of stimuleren ze zelfhaat en duwen ze het lichaam en zijn fysiologie over ongezonde grenzen? De oefening bestaat uit het zeer regelmatig, bij voorkeur dagelijks, beantwoorden van zes vragen. Een deel van de oefening is in feite de discipline om het regelmatig te doen. Ik las deze oefening een tijdje geleden en had zin om te beginnen, maar stelde aanvankelijk het starten toch nog uit, ondanks mijn overtuiging dat het inderdaad echt nuttig zou zijn. Het gaat over de verhalen waarin we geloven en hoe ze “objectief noch correct zijn, [maar] altijd in zichzelf consistent met ons gedrag en onze ervaringen” (p. 418). Deze verhalen leren we heel vroeg in het leven aan en ze kunnen onze authentieke expressie verstikken. De creativiteit in ons moet echter naar buiten kunnen komen, “anders kunnen we op de verkeerde plaatsen ontploffen of hopeloos verstrikt raken in frustraties” (p. 421).
Hoofdstuk 29 legt uit hoe we aan de slag kunnen met deze zelfbeperkende verhalen die ons doen geloven dat we niet genoeg zijn. Om dit te bereiken worden vijf processen beschreven: opnieuw labelen, anders toeschrijven, op een nieuwe manier focussen, herwaarderen en re-creëren. Hiervoor kan zelfdiscipline, moed en vastberadenheid nodig zijn. De auteurs zien er echter veel potentieel in: “Hoe meer je herlabelt, herattribueert, herfocust en herwaardeert, hoe vrijer je zult zijn om te re-creëren”, zowel in de zin van ‘opnieuw creëren’ als van ‘speels ontspannen’ (blz. 429).
Hoofdstuk 30 erkent het feit dat onze helingsreis niet altijd soepel zal verlopen. Het loslaten van overtuigingen als “ik ben het niet waard” en “ik ben onherstelbaar kapot” zijn moeilijk, omdat dergelijke overtuigingen zijn opgeslagen in de neurofysiologie van het lichaam. Dit is waar de benadering van ongezonde overtuigingen en praktijken een medelevend onderzoek verdient: “De vraag verschuift dus van ‘Hoe kom ik hier vanaf?’ naar ‘Waar dient dit toe? Waarom doet zich dit voor?’ (…,) om deze [aspecten] van vijanden in vrienden te veranderen”, zodra we ons realiseren dat ze er zijn met een reden (p. 431). Ze hebben ons door de moeilijke tijden heen geholpen en verdienen ons medeleven. Het hele hoofdstuk gaat over allerlei belemmeringen voor heling en over het belang om je ervan bewust te worden. Ongezonde overtuigingen zijn in de eerste plaats ontstaan met het doel schade te beperken, ondanks de schade die ze later kunnen aanrichten, wanneer iets ons triggert (een mooie beschrijving van wat er werkelijk gebeurt).
Hoofdstuk 31 is een krachtig, aangrijpend verhaal over Gabors persoonlijke ervaring met het gebruik van psychedelica, en ook over hoe hij altijd bezig was om anderen te helpen bij hun genezing, maar diep vanbinnen geloofde hij dat hij zelf “voorbij elke hoop op genezing” was. ” (p. 371, hoofdstuk 25) – een wonderbaarlijk verhaal.
Hoofdstuk 32 gaat dieper in op deze ervaring van spiritualiteit en wat die hem leerde, waaronder het feit dat psychedelica, nogmaals, de eenheid tussen geest en lichaam laten zien: “wat er met het lichaam gebeurt, weerspiegelt wat er in de geest en de geest gebeurt” (p. 474). Deze geest, die oeroud is, heeft mythische proporties en de auteurs stellen dat meer open staan voor mythes, in de zin van ‘mystiek’, “als een bron van kennis, een poort naar de geest, en een van de fundamenten van elke gezonde cultuur”, onze samenlevingen heel goed zou doen (p. 478).
Hoofdstuk 33, het laatste, geeft ons een aantal suggesties voor het creëren van traumabewuste samenlevingen, zowel in de geneeskunde en de wetgeving als in het onderwijs, zodat “de volwassen gemeenschap ‘holding space’ kan bieden voor de ontwikkeling van jongeren” (p. 491). Dit hoofdstuk staat vol met intrigerende gedachten en opmerkingen over de “kwaadaardige normaliteit” van huidige praktijken en overtuigingen en de manier waarop jonge mensen de prijs betalen voor deze “giftige cultuur” (p. 495), gecreëerd en in stand gehouden door “de barbaren van de beschaving”. In zo’n omgeving, “zijn degenen die de conventionele normaliteit tarten, vaak de gezonde personen” (p. 496). Ook in dit opzicht is authenticiteit vereist, de kracht om trouw te blijven aan de eigen innerlijke waarheden en aan een doel dat groter is dan onszelf. De uitdaging waarmee het boek eindigt, is om wakker te worden en ons bewust te worden van wat er moet gebeuren: “Door afstand te doen van de giftige mythe van gebrek aan verbinding met onszelf, elkaar en de planeet, kunnen we dat wat normaal en dat wat natuurlijk is, beetje bij beetje dichter bij elkaar brengen” (p. 497).
Het was een hele reis om dit 500 pagina’s tellende boek van kaft tot kaft te lezen. Wat een rijkdom aan wijsheid zijn we daarin tegengekomen! De auteurs nemen op meesterlijke en prachtige wijze een overvloed aan onderwerpen onder de loep om te illustreren wat er moet veranderen als we er werkelijk naar streven om trauma en ziekte te voorkomen en te helen. Het boek slaagt erin een werkelijk holistische benadering te bieden en toont onomstotelijk aan dat depolitisering van gezondheid geen recht doet aan de invloed van de biopsychosociale context waarin we allemaal opgroeien. Hoezeer we het ook proberen, we kunnen niet in ons eentje gezond zijn, volledig afgezonderd van de mensen om ons heen. Hun vreugde en hun pijn zijn besmettelijk voor onze neurofysiologie, onze interpersoonlijke biologie. Dat betekent dat hoe meer we erin slagen een gezonde verbinding met onszelf en anderen te koesteren, hoe meer we een geheelde en helende mens kunnen worden. “Het is onze grootste uitdaging en grootste kans.”