Ze benadert me omdat ze zorgen heeft om hun zoon van zeven. Het loopt allemaal niet zo lekker. De jonge mens onder hun vleugels lijkt zijn blije spontaniteit de laatste tijd niet goed aan de dag te kunnen leggen. Hij moppert veel. Ogenschijnlijk heel gewone verzoeken roepen bijna bij voorbaat weerstand op en hij oogt geregeld verdrietig en ontevreden. De ouders zijn zich er samen van bewust dat de kans reëel is dat dit met dingen van henzelf te maken heeft, maar ze krijgen er geen grip op. Ze zouden graag eens in gesprek gaan, zodat we samen kunnen kijken naar waar dit misschien vandaan komt. Wat spiegelt hun kind naar hen toe? het zijn dat hun ouderschap onbewust wordt gekleurd door hun eigen pijn en dat hun zoon die terugkaatst? Wat zouden ze kunnen doen om die pijn te helen en weer meer lichtheid te brengen in de relatie met zichzelf, elkaar en hem? Het zijn grote vragen en dus proberen we een situatie te creëren waarin we ruim de tijd hebben om samen op onderzoek te gaan.
Vanwege de afstand tot mijn woonplaats duurt het even voordat we een geschikt moment vinden, een moment waarop ze allebei aanwezig kunnen zijn en vrijuit kunnen praten, zonder zich omwille van hun zoon te hoeven inhouden bij wat mogelijk een intens gesprek wordt. Uiteindelijk besluiten we dat ik al de avond voorafgaand aan het consult bij ze zal aankomen en bij hen zal logeren. Ik ben laat door mijn andere afspraak en kom nat van de regen binnenvallen in de ruime woonkamer, die met planten, aardetinten en warme verlichting een fijne sfeer ademt. Wat bijzonder, elkaar nu al te leren kennen! Hun bereidheid mij gastvrijheid te verlenen en mijn bereidheid om de afstand letterlijk te overbruggen voedt het wederzijdse vertrouwen. We bespreken dat het veel vaker zo zou mogen zijn, dat wanneer je worstelt met iets, je iemand bij jou in huis uitnodigt, op jouw plek, in jouw wereld, waar jij thuis bent en de ander gast is. Met een consult bij je thuis is het gemakkelijker je autonomie te bewaren. Dan is het voor degene die jou komt ondersteunen duidelijker dat diens rol is gebaseerd op dienstbaarheid, en niet op autoriteit, ondanks de meegebrachte kennis en expertise. Waar het om gaat is immers het wakker roepen van jouw innerlijk weten door degene die bij jou te gast is.
“Is dat wel professioneel?”, had me de dag ervoor iemand gevraagd, “logeren bij je cliënten…?” Het was een vraag die me verwarde. Het leek me niet belangrijk – of misschien juist wél, maar omgekeerd. Ik had al uitgebreid contact gehad en zag het niet als een bezwaar. Het voorstel was bovendien van de cliënt zelf gekomen en ik had de uitnodiging alleen maar hoeven aannemen. Ik realiseerde me door de vraag alleen wel dat ons met z’n allen een beeld hebben gevormd van hoe een ‘professioneel contact’ eruitziet en dat bepaalde vormen daar dan niet in lijken te passen, terwijl ze misschien wel tot een beter resultaat zouden kunnen leiden.
Ik realiseerde me ook dat we zorg voor onze naaste enorm hebben geïnstitutionaliseerd: je komt met een vraag om ondersteuning naar een kantoor of een kliniek of een behandelkamer, waar de betreffende zorgverlener of deskundige de scepter zwaait. Misschien staan de geuren en kleuren op die plek je tegen of roept de fysieke omgeving verdrietige herinneringen op of nare associaties. In dat geval ben je meteen al niet helemaal je ontspannen zelf – je begint als het ware met een achterstand. En zodoende realiseerde ik me ook dat de veranderingen die voor veel settings nodig zijn, nog veel meer behelzen dan we vaak denken. Als ‘grass roots’-organisatie kan ik over zulke zaken beslissingen nemen zoals ze mij in overleg met de cliënt goed lijkt en dat stemde me blij en dankbaar.
Als mijn natte jas aan de kapstok hangt, drinken we gedrieën thee. We praten over van alles en nog wat en ervaren deze bijzondere start van het consult als een heel mooie start. Als we de volgende ochtend opstaan en gezamenlijk aan het werk gaan, is er al meer vertrouwdheid dan er zou zijn geweest wanneer ik pas net was aangekomen.
We beginnen met een moment van stilte, om te voelen hoe we allemaal aanwezig zijn, welke emoties en fysieke sensaties we meebrengen naar de dingen die we samen gaan onderzoeken.
Vervolgens evalueren we de oefening en inventariseren we in grote lijnen wat door Anja en Peter als het grootste knelpunt wordt ervaren. Dat kunnen ze vlot verwoorden: hun zoon is de laatste tijd ontevredener dan passend lijkt voor een kind van zeven. De communicatie bevat momenteel een aantal telkens terugkerende elementen: “Geen zin in”, “Nee, dat wil ik niet!”, “Ik vind jou stom”, “Ik mag nooit iets”, “Je bent saai”, “Nee, ik ga niet naar bed, want ik wil nog buiten spelen”, “Ik lust dat niet”, “Ik wil meer snoep”, “Waarom moet ik mijn schoenen aan?” Gedurende de uren dat we in gesprek zijn, komen al deze uitspraken voorbij en het is begrijpelijk dat de ouders er moe van worden en soms met de handen in het haar zitten over wat er kan of moet veranderen. Ik snap dat heel erg goed. En toch… ik zie het ook als een cadeau dat David zich nog steeds uitspreekt: hij laat zien dat er iets wringt in het gezinssysteem. Ze bieden hem blijkbaar toch ook veel veiligheid, want hij is niet bang voor Anja en Peter, maar gaat de confrontatie met ze aan. De vraag is: wat wil hij vertellen? Aan welke diepe, pijnlijke overtuigingen in zijn ouders appelleert hij? En ook: is er een manier waarop het gemakkelijker wordt om het negatieve oordeel over zijn gedrag los te laten en te zoeken naar de emotie achter het gedrag en naar de behoefte achter de emotie?
Dat is moeilijk, uiteraard, en Peter zegt dat hij het gemeen vindt om zulke dingen te zeggen: “Als je zoiets tegen een volwassene zegt, dan kwets je iemand heel erg.” Ik vraag of dat echt zo is. Als ik zoiets tegen Peter zou zeggen, zou hem dat kwetsen of zou hij zich gekwetst vóelen… en kan hij het verschil tussen die twee zien…? Wanneer mensen dingen tegen ons of over ons zeggen waarvan we overduidelijk weten dat ze niet waar zijn, kunnen we dat dan van ons laten afglijden…? Of zit de lastigheid juist daarin dat ze iets zeggen waarover we zelf al onzeker zijn? Wat sluimert er in onszelf, dat wordt aangeraakt met een ‘rotopmerking’? Anja en Peter denken na. We blikken terug op het gesprek van de avond ervoor, waarin ze om beurten hebben aangegeven dat ze op het moment zoekende zijn, dat ze het gevoel hebben stil te staan in hun ontwikkeling. Ze komen nog niet werkelijk tot hun recht en hun bestemming hebben ze nog niet gevonden. Er zijn wel redenen aan te wijzen voor onrust en verdriet. Een heel belangrijke is dat ze graag nog een tweede kindje zouden hebben gekregen en dat ze daarvoor, na een aantal miskramen, een moeizaam IVF-traject zijn gestart, dat dertien keer in een teleurstelling uitmondde. Dat heeft veel pijn gedaan; dat heeft hun geduld met elkaar en hun zoon op de proef gesteld: “We hadden toen echt wel een kort lontje…” Ze zijn daarover in de rouw, ook over het feit dat hij nog zo klein was en eigenlijk niet op hun blije aandacht kon bouwen. Ze hebben hem het verhaal hierover nog niet verteld, maar de vraag is of hij het op een dieper niveau misschien niet allang weet. Misschien doet hij in zijn eentje zijn stinkende best om naar zijn beide ouders toe te spiegelen wat bij hen nog een open wond is. Wat ‘acting out’ wordt genoemd, ‘afreageren’, gaat meestal over verdriet, over het naar buiten brengen van wat er van binnen leeft en waaraan geen woorden kunnen worden geven.
Omdat beelden soms meer zeggen dan woorden, beginnen we met een visuele stap. De plaatjes die ze kiezen, hebben iets bijzonders: de drie van Anja sluiten op een bepaalde manier wonderwel aan bij de drie van Peter en het is mooi om te zien dat er bij alle momenteel gevoelde onbalans een match is tussen hun keuzes. Daarmee is niet alles opgelost, maar het is hoopvol om de verbinding te zien.
Hierna leggen ze de systemische methodiek, Het Mattenspel, nadat we hebben doorgenomen dat ze allebei bij elkaars legging aanwezig kunnen zijn, op voorwaarde dat ze de ander in stilte ruimte kunnen geven. Dat voelt voor allebei goed en ik haal het spel tevoorschijn.
Ze leggen allebei met aandacht en toewijding; het proces maakt dingen zichtbaar die op een onbewust niveau al leefden, maar tranen losmaken nu ze zo confronterend op tafel liggen.