De afgelopen week lazen we een heel aantal verdrietige ervaringen van Mirjam. Deze week kijken we wat analytischer naar haar leven.
Mirjam vertelt hoe nieuwe levenservaringen haar langzaam meer zicht boden op hoe ernstig de situatie thuis was. Ze overwoog weleens om de banden te verbreken, maar werd angstig over het idee wat dat zou betekenen voor de relatie met zussen en andere familieleden. Zou ze dan zélf bevestigen dat ze inderdaad een lastig kind was…? “ op de dag van vandaag merk ik dat ik enorm mijn best doe om liefde te verdienen, terwijl ik tegelijk veel moeite heb om liefde te ontvangen. Ben ik het wel waard? Wat ik voor mijn moeder deed, was immers nooit, nooit genoeg. Ik voel dat ik daardoor nog steeds hunkerend op zoek ben naar mensen die me accepteren om wie ik ben, niet om wat ik doe. Dat maakt relaties met anderen soms ook moeilijk, want je verlangt zo intens naar… ja… eigenlijk naar het bij iemand op schoot in liefdevolle armen wegkruipen, geborgenheid ervaren… Dat verlangen tekent mijn leven.” We zijn samen in ontroering stil over deze openhartige analyse van wat de kindertijd tot ver in het volwassen leven teweeg heeft gebracht.
Ik vertel over de balans die we als kind zoeken tussen hechting en authenticiteit en wat de gevolgen kunnen zijn als een kind die authenticiteit moet onderdrukken ten behoeve van de hechting, dat het kind daarmee als het ware de verbinding met het ware zelf verliest – het fundament van trauma.
Mirjam is stil en denk na en zegt dan: “Ja… dat herken ik… ik ben mezelf helemaal kwijtgeraakt in het proberen te verdienen wat ik nooit heb gekregen en tegelijk vind ik het moeilijk om liefde te ontvangen. De kinderen zijn daarop een uitzondering; met hen lukt dat wel.”
Ik vraag haar of ze trots is op hoe ze in haar eigen gezin een patroon heeft kunnen doorbreken. Met enige bescheidenheid, maar toch ook vastberaden antwoordt ze: “Ja, daar ben ik wel trots op. Ik ben er weleens onzeker over geweest, maar ik zie nu, ook met de kleinkinderen, hoe anders dat bij ons is gegaan.”
Dat ging niet vanzelf; soms zette ze zich als een leeuwin in om de kinderen te beschermen tegen de negatieve invloed van haar moeder, die muziekoptredens van de kleinkinderen onzin vond, voor haar gemaakte knutselwerkjes meteen na vertrek in de container gooide, of zich afkeurend uitliet over studiekeuzes van de kleinkinderen. “De koppies van de kinderen als hun oma ze zo bejegende… dan brak mijn hart. Ze maakte op structurele basis zoveel moois kapot.”
Ik vraag of Mirjam een idee heeft hoe het komt dat ze aldoor weer in omgevingen terechtkwam die lastig voor haar waren, privé en qua werk. “Ik weet het niet… ik weet het niet… [stilte] ik weet het niet.” Ze vertelt over het verlangen om echt gezien te worden en hoe haar moeder zich soms zelfs op een verjaardag in Mirjams aanwezigheid beklaagde over hoe die eruit zag, dat de jurk niet modern genoeg was, dat de sieraden niet genoeg glommen. “Werkelijk álles werd gezien en becommentarieerd, maar ik, als mens, werd juist níet gezien. Ik had de indruk dat ze zich voor me schaamde.”
Het constante oordelen door haar moeder had een zorgelijke voorbeeldfunctie. Als ik vraag of ze dingen heeft die ze als slechte gewoonte kwalificeert, zegt ze: “Het oordelen.” Ze zwijgt even na deze conclusie, voordat ze verder gaat: “Ik heb steeds meer geleerd om onbevangen naar anderen te kijken, maar dat is een keuze die ik bewust maak; het gaat nog niet vanzelf. Niet oordelen is een vaardigheid waarin ik mezelf nog altijd train.”
Wat ziet Mirjam, terugkijkend, als haar verdrietigste en fijnste herinneringen?
“Eén van mijn verdrietigste herinneringen is de periode rondom mijn Havo-examen. Mijn opa overleed toen; ik verzorgde hem deels en was heel verdrietig. Daardoor had ik me niet goed kunnen voorbereiden en had ik voor één vak een herexamen. Mijn vader zei dat het niks uitmaakte dat ik was gezakt, want ik was een meisje. Mijn moeder zei dat ze het jammer vond dat ik was gezakt; dat was niet nodig geweest, zei ze, als ik me beter had geconcentreerd. Ik verstijfde en keek haar met grote ogen aan, waarop ze zei: ‘Je mag wel huilen, hoor, als je wilt’, maar ze bood me op geen enkele manier troost en erkende mijn verdriet niet. Dat heeft mij ter plekke doen besluiten om thuis nooit meer te huilen. Pas zo’n twintig jaar later kon ik weer werkelijk huilen, toen iemand iets heel liefs voor mij deed om mij te vertroetelen; toen kwamen de tranen.
Mijn fijnste herinnering is de winter waarin mijn broertje werd geboren. Het was rond kerst; mijn moeder lag in het kraambed.” Ze krijgt een lach om haar mond en begint te fluisteren: “Wij zorgden als kinderen voor dat kleine baby’tje en het was voor het eerst dat we niet hoefden te werken in de kerstvakantie! Er was een sfeer van vertedering in huis en wij knuffelden wat af met dat kleine mannetje.”
Als ik vraag naar de wezenlijke aspecten uit haar kindertijd voor haar ontwikkeling als mens, denkt ze na voor ze zoekend en tastend formuleert: “Wat ik me heel erg heb voorgenomen is dat ik mijn best wil doen om de ander te zien en te erkennen zoals die is, omdat ik dat zelf zo enorm heb gemist. Mij werd voortdurend voorgehouden dat het ernstige gevolgen zou hebben als ik me niet gedroeg zoals mijn moeder wilde. Een auto, mijn bruiloft… de anderen kregen dat betaald door mijn ouders, maar ik niet, omdat ik hun onwelgevallige keuzes had gemaakt. Ik heb me vaak enorm machteloos gevoeld en kan me dingen als automutilatie en zelfmoord echt wel voorstellen. Het zijn pogingen om gezien en gehoord te worden. Als je het gevoel hebt dat je er tot op het diepst niet toe doet, verlies je alle zingeving. Wat mij daar gelukkig steeds weer uittrok, was mijn liefde voor onze kinderen.”
Hoewel ze door de situatie thuis erg is beïnvloed, voelde ze diep van binnen altijd dat die niet in orde was. Er klinkt geestdrift in haar stem als ze zegt: “Dat we op de dag van de begrafenis van mijn zevenjarige zusje extra vroeg moesten opstaan zodat het schoonmaakwerk op deze zaterdag gewoon kon doorgaan… ik was twaalf, maar ik voelde echt wel dat dat idioot was! Ik wilde mijn overleden zusje uitzwaaien; mijn andere zus en ik staakten het poetsen en liepen naar de deur, waar we de lijkwagen over het grind zagen en hoorden wegrijden. Ik heb ook toen al gezegd dat die gang van zaken niet normaal was. Maar goed… zelfs toen ik een keer contact opnam met de huisarts en zei dat mijn moeder helemaal hysterisch was en gek leek te worden, leidde dat alleen tot een shot valium, niet tot een gedegen onderzoek naar hoe het er bij ons thuis aan toe ging. Als kinderen werden we niet beschermd tegen wat er gebeurde en mijn moeder werd op zo’n moment met medicijnen rustig gehouden.”
Ik opper dat je dit als verslaving zou kunnen zien, zowel het eindeloze schoonmaken als de medicatie. Er wordt wel gezegd dat niet iedereen met trauma verslaafd raakt, maar dat verslaafden bijna altijd trauma in de voorgeschiedenis hebben. Ik deel met Mirjam de definitie die Gabor Maté geeft van een verslaving: alles wat je doet en nodig hebt om een tijdelijke verlichting van pijn te genereren, gedrag waar je geen afstand van kunt doen en wat schadelijk is voor de lange termijn en je leven ontwricht. Mirjam luistert met aandacht, is een poosje stil en vraagt me dan de omschrijving te herhalen. Ze laat die nogmaals op zich inwerken en zegt zich erin te kunnen vinden. “Ik denk dat mijn verslaving was om altijd maar door te gaan, geen rust te kunnen nemen, omdat doorgaan me hielp om de pijn niet te voelen.” De laatste jaren heeft ze daarvoor, soms noodgedwongen door ziekte, meer tijd ingeruimd en ze voelt progressie. Zo heeft ze inmiddels besloten dat ze zich gaat ziekmelden voor haar werk, nu haar weer een zwaar traject wacht voor de kankerbehandeling. Daarbij weegt het gezinsbelang zwaar, want als het gaat om wat haar leven zin en betekenis geeft, dan staan de kinderen en kleinkinderen met stip op nummer 1. Wat ook heel bevredigend is, is het werken met patiënten: “Wat ik zelf tekortgekomen ben, is wat mij ook sterk in mijn werk heeft gemaakt: mensen echt zien en tijd aan ze besteden en dan de helende effecten zien van oprechte aandacht voor mensen. Dan ben ik heel authentiek. Ik luister zorgvuldig en zie de mens tegenover me voor wie die is. Daarin voel ik me op mijn gemak. Ik heb er niks te verliezen en hoef me nergens tegen te wapenen. De momenten waarop het niet lukt om authentiek te zijn, zijn de momenten waarop ik toch weer angst hebt dat mijn eigenheid ertoe zal leiden dat ik mensen verlies – precies zoals het vroeger ging.”
Ze concludeert dat het een kunst is om te leren ontvangen wat je in het begin van je leven niet hebt gekregen: “Het is vaak gemakkelijker om compassie naar de ander te hebben dan naar jezelf. Ik ben in die zin ook bezorgd over het feit dat er zoveel kinderen lijken te zijn die op jonge leeftijd al worstelen met het leven en basisveiligheid missen. Ik heb het gevoel dat volwassenen daarvoor vaak onvoldoende aandacht hebben. Van kinderen wordt veel aanpassing gevraagd en hun basisbehoeften staan daarin lang niet altijd voorop. Die basisbehoefte is liefde, in de vorm van geborgenheid, veiligheid en aandacht, en ik ben dankbaar dat we onze kinderen op dat punt een zoveel mooier begin hebben kunnen geven.”
Daarmee sluiten we af. We hebben lang gepraat. In de loop van de middag is de hemel dichtgetrokken. De zon is weg, het is killer dan ik had verwacht en het sputtert zachtjes als ik naar huis rijd.