Afgelopen week starten we de serie over Mirjam, die openhartig vertelt over haar jeugdervaringen. Deze week vervolgen we haar verhaal.
We praten over haar vader, die ze omschrijft als ‘onzichtbaar’, vaak weg voor allerlei vergaderingen. Ze heeft het idee dat hij de situatie thuis ontvluchtte. Haar moeder maakte de oorlog mee en hield daar veel angst aan over, zeker ook omdat haar vader wat verzetsactiviteiten ontplooide. De angst van haar moeder was zó groot, dat opa met die activiteiten stopte, uit vrees dat zijn dochter zonder het te willen de zaak zou verraden door de uitdrukking op haar gezicht.
Haar angsten maakten dat ze stevig controle probeerde te houden over alles in het leven: “Toen wij verkering kregen, zei ze tegen mijn aanstaande man dat hij één ding goed moest weten, namelijk dat ze grip had op al haar kinderen. ‘Ik heb ze allemaal in de greep’, zei ze, en hij wist niet wat hij met een dergelijke uitspraak aan moest. Net als ik heeft hij echter ontdekt dat het waar was en dat mijn moeder ons werkelijk in de tang had en daardoor tussen ons als gezinsleden verdeeldheid zaaide. Onlangs hebben ook ooms en tantes aangegeven dat mijn moeder vroeger in het gezin niet gemakkelijk was. Haar angst dat spullen of kleren vies zouden worden, maakte dat mijn moeders aanwezigheid geregeld als beklemmend werd ervaren. Ik snap dat; ook ik zou los willen zijn van haar oordeel en me er eindelijk niet meer zo door willen laten beïnvloeden.”
Mirjam denkt terug aan de ongezonde dynamiek in het grootouderlijk gezin en illustreert andermaal wat zo vaak het geval is, namelijk dat problemen en trauma een intergenerationele geschiedenis hebben. Ze haalt pijnlijk gebleven herinneringen op. Zo was ze ooit bij wijze van hoge uitzondering op zondag naar de dierentuin met haar zus. De liefdevolle, kinderloze buren wilden de meisjes een dagje meenemen, omdat ze altijd zo hard werkten thuis. De zondag was problematisch (de ‘Dag des Heeren’), maar de zaterdag, dag van de schoonmaak, zou nóg erger zijn en dus gingen ze op zondag. “Mijn moeder had vooraf gewaarschuwd: ‘Vooruit, je mag mee, maar je mag NIKS kopen, want dan ga je naar de hel.’ Mijn zus en ik hadden vooraf vast besloten niks te kopen, maar bij aankomst realiseerden we ons dat er natuurlijk al entreekaartjes moesten worden gekocht en later wilden de buren wat eten en drinken in het restaurant. Wij probeerden dat nog te voorkomen, maar dat lukte niet. Die nacht hebben we God op onze knieën gesmeekt om te zorgen dat we niet verloren zouden gaan. Al met al was de schoonmaak mijn moeder dus nóg heiliger dan de zondag, want ze liet ons niet op zaterdag gaan en stelde ons voor mogelijk wangedrag op zondag de hel in het vooruitzicht. De lieve buurvrouw wist van niks. Mijn zus vertelde dat ze nog niet zo lang geleden verstijfde bij een bezoek aan de dierentuin en de aanblik van het restaurant. Zo aardsgemeen, om je kinderen zó te indoctrineren…”
Ze vertelt over haar jongste jaren, hoe ze werd verzorgd door een buurvrouw, omdat haar moeder het druk had op de boerderij of aan het schoonmaken was. Ook was ze vaak bij de inwonende opa en oma van vaders kant, die met hun gehandicapte zoon (haar oom) in het voorhuis woonden. Dat waren lieve mensen, van wie ze veel hield en die het soms ook expliciet voor haar opnamen, bijvoorbeeld toen haar moeder meerdere keren na haar geboorte zei dat ze haar dochter zo lelijk vond. Haar oma zei ooit: “Je moet eens ophouden daarmee; er kijken jou twee ogen aan en die vragen je om moeder te zijn van dit kind!” Ook in latere en zelfs vrij recente jaren zei haar moeder dit en als Mirjam vroeg waarom ze het zo belangrijk vond dit steeds te herhalen, zei ze: “Nou, de waarheid mag toch gezegd worden – je was gewoon lelijk.”
Na de middelbare school ging ze op kamers omdat ze ging studeren en om die reden hebben haar ouders haar bruiloft niet betaald. Ze vonden dat ze thuis moest blijven, waar ze jarenlang haar oma had verzorgd en later ook haar opa. Mirjams grens was echter bereikt: ze weigerde na de verhuizing van het gezin ook nog voor de gehandicapte oom te zorgen en vond dat een taak van de ooms en tantes. Maatschappelijk werkers zeiden dat als er ook maar één iemand tegen was dat de oom thuis zou blijven wonen toen het eigenlijk niet meer ging, hij naar een instelling zou verhuizen. Toen Mirjam aangaf ertegen te zijn, werd er echter geen rekening met haar wensen gehouden. Maatschappelijk werk was van mening dat ze haar keuze niet kon overzien: “Je krijgt er spijt van, als je dit je ouders aandoet”, was hun stelling. Daarop zei ze: “Als hij erin komt, ga ik eruit.” Zo geschiedde, maar haar moeder was daar boos over en zei: “Wacht maar, als je zelf later een gehandicapt kind krijgt, denk je nog wel eens aan deze egoïstische keuze terug.” Bij iedere zwangerschap dacht Mirjam daaraan en voelde ze angst, angst dat ze als ‘straf voor haar zonde’ een gehandicapt kindje zou krijgen.
De kinderen ontwikkelden hun eigen ‘coping strategies’; één kind hield geregeld de adem in en viel dan flauw – een zeer adequate methode om te zorgen dat ze werd ontzien. Een ander kind had ook geregeld fysieke klachten, zoals ernstig eczeem. Alleen Mirjam was goed gezond en moest het daarom vaak ontgelden.
Op kamers gaan wonen was dan ook een bevrijding, maar wel één die gepaard ging met leugens over haar studie-/werkrooster, want als haar moeder wist dat ze vrij was, wilde ze dat Mirjam naar huis kwam. Daarop had Mirjam een goed gesprek met de leidinggevende van haar opleiding, waarin ze aangaf dat ze geen toestemming gaf voor het doorgeven van haar rooster. Mirjam denkt dat haar moeder zich schaamde dat haar dochter ervoor koos om op kamers te gaan. Net als haar zussen kreeg Mirjam een auto aangeboden als ze thuis zou blijven wonen, maar Mirjam wees dat aanbod van de hand. Het gevolg was dat ze haar eigen opleiding moest betalen en, anders dan de anderen, geen autootje kreeg voor het heen en weer reizen. Desondanks was haar studietijd een prachtige tijd, een periode die ze graag nog wat langer had willen rekken: een eigen leven, met vriendinnen en vrijheid.
“De studie die ik koos, leek mijn moeder wel geschikt voor mij: ik zou er vast snel werk in vinden en dat was nodig, want ik was zo moeilijk en kritisch dat ik waarschijnlijk niet zou trouwen. Met een vaste baan in de zorg waarin ik ook op feestdagen en in weekenden moest werken, zou niemand met mij opgescheept zitten.”
Maar ze trouwde wél, op haar 24e, en toen het oudste kind werd geboren, realiseerde ze zich dat de vrijheid van die studiejaren niet meer op die manier zou terugkomen en dat haar kindertijd dus echt voorbij was. Ze was dolgelukkig met de kinderen en wilde zich met overgave inzetten om hen een andere jeugd te geven dan ze zelf had gehad. Desondanks voelde ze: “Je kunt later altijd nog allerlei mooie keuzes maken, maar de onbevangenheid die je in kinder- of studietijd zou moeten kunnen ervaren, is dan voorbij.”
We spreken over een aspect dat nog weleens over het hoofd wordt gezien, namelijk dat traumaexperts in toenemende mate benadrukken dat het voor kinderen dikwijls schadelijker is om níet te ontvangen wat ze verwachten te krijgen (namelijk liefdevolle aandacht en veiligheid), dan dat hun iets wordt aangedaan waarmee ze moeten zien te dealen. Het gemis van liefdevolle aandacht maakt het moeilijker om van jezelf te houden en dat heeft een enorme impact op hoe je in het leven staat en of je het gevoel hebt dat je ertoe doet. Mirjam herkent dat: “Ik vind het nog steeds heel moeilijk om naar de schoonheidsspecialiste te gaan of iets voor mezelf te kopen, of me te laten verwennen. Naar de kinderen ben ik heel vrijgevig, maar naar mezelf… écht heel moeilijk.”
Ze vertelt hoe ze in relatie tot de kinderen altijd heeft gekeken vanuit de vraag wat zij nodig hadden. Dat was haar intrinsieke houding: vragen en doorvragen, ook op gevoelens en ervaringen, en zoeken naar het beste voor het specifieke kind. “Dat is niet vergelijkbaar met hoe mijn moeder erin stond. Toen ik twaalf jaar geleden kanker kreeg, was het eerste wat ze zei: ‘Dan kom je zeker nog minder vaak naar mij toe? Dat míj dat nu weer moet overkomen. En wat erg ook, voor je werkgever, dat je nu niet kunt werken.’ Al dat soort situaties staan me nog haarscherp voor ogen en ze blijven pijn doen…”
We praten over mogelijke oorzaken van de gezinsdynamiek. “Het draaide bij ons thuis heel erg om wat andere mensen over ons zouden zeggen. Daarbij lag de lat voor het oordeel over onszelf nóg hoger dan voor het oordeel over anderen. Iedereen liep daardoor continu op de tenen. Het bijbelse ‘eert uw vader en uw moeder’ was leidend, maar mijn moeder vergat dat er ook staat ‘verbittert uw kinderen niet’. Mijn moeder zat in de slachtofferrol; verjaardagsfeestjes geven en bezoeken, uitgezwaaid worden bij een schoolreisje, gebracht en aangemoedigd worden bij diplomazwemmen… er werd geen tijd voor gemaakt: het werk ging altijd voor. Op zondag, de rustdag, mochten we lezen, puzzelen of huiswerk voor godsdienst maken, maar niet buitenspelen of iets doen waarvan je vies van kon worden. Pas later, bij vrienden, ontdekte ik de gezelligheid die er in een gezin kan zijn en die heb ik echt gretig ingedronken.”
Volgende week lees je het laatste deel in de serie over Mirjam.