In dit blog bespreken we een boek van Bessel van der Kolk, een (van oorsprong Nederlandse) psychiater, onderzoeker en auteur van onder andere het boek ‘The Body Keeps the Score’, naar het Nederlands vertaald als ‘Traumasporen’. Sinds de publicatie in 2014 is het boek een bestseller geworden en het is één van de meest prominente boeken over de effecten van trauma op het biopsychosociale niveau, zowel voor de persoon in kwestie als voor de samenleving als geheel. Van der Kolk is tevens de grondlegger van het National Child Traumatic Stress Network (NCTSN); dit is een netwerk van organisaties en professionals in veel verschillende sectoren van de samenleving die gespecialiseerd zijn in de behandeling van getraumatiseerde kinderen en hun gezinnen overal in de Verenigde Staten.
Hoewel de inleiding van zijn boek haast als een curriculum vitae voelt, is deze zeer relevant om het werk van Van der Kolk te begrijpen, evenals de manier waarop hij zijn ideeën en argumenten presenteert. Hij gebruikt veel levensechte voorbeelden (uiteraard volledig geanonimiseerd om de identiteit van de gezinnen te beschermen). Hij bepleit multidisciplinaire samenwerking binnen sociale gemeenschappen, op de manier waarop hij ook in het NCTSN samenwerkt met professionals uit heel de wereld.
Per deel van het boek geven we een overzicht van de belangrijkste thema’s die hij bespreekt.
Deel 1
Deel 1 is een weergave van hoe Bessel van der Kolk begon met zijn onderzoek naar trauma en dit is bijna het relaas van hoe het terrein van trauma-onderzoek zich heeft ontwikkeld tot wat het heden ten dage is. Hij begon zijn carrière via het werken met Vietnam-veteranen met symptomen van PTSD. In de jaren 70 was PTSD in de VS echter nog geen officiële diagnose. Van der Kolk observeerde veel veteranen die de kliniek binnenkwamen met klachten over nachtmerries, paniekaanvallen, extreme woede, agressie, neiging tot overmatig drinken en middelengebruik en die vervolgens nauwelijks ondersteuning vonden wegens gebrek therapiemogelijkheden. Om hun een minimale vorm van steun te bieden, organiseerde hij een informele groepsbijeenkomst waar de veteranen, die zich vaak niet in staat voelden om over hun ervaringen te praten (omdat ze zich verdoofd voelden of de woorden niet konden vinden), hun verhalen binnen deze groep begonnen te delen. Men voelde zich gesteund, kwam terug voor een volgende sessie en bleef vervolgens wekenlang terugkomen voor de bijeenkomst.
In 1980 begon Van der Kolk te werken met een andere patiëntengroep: overlevenden van kindermisbruik. Hij merkte op dat dit veld net zo onderbestudeerd was als de PTSD in de veteranen en dat er qua symptomen overeenkomsten waren met die van de oorlogsveteranen. In de jaren rond 1990 begonnen de technieken rondom beeldvorming van de hersenen wetenschappers te ondersteunen bij het vaststellen van de effecten van trauma op het brein en daardoor ontstond er veel meer inzicht in wat trauma inhoudt. Van der Kolk beschrijft dit als volgt:
“Trauma resulteert in een fundamentele reorganisatie van hoe de geest en het brein omgaan met wat ze waarnemen. Trauma verandert niet alleen hoe we denken en waarover we denken, maar vooral ook de vaardigheid van het denken zelf. We hebben ontdekt dat het van enorme betekenis is om traumaslachtoffers te helpen om woorden te vindens waarmee ze kunnen omschrijven wat hen is overkomen; meestal is dat echter niet voldoende. Het vertellen van het verhaal verandert namelijk niet noodzakelijkerwijs de automatische lichamelijke en hormonale reacties van het lichaam dat hyperwaakzaam blijft, ieder moment voorbereid op het moment waarop het wordt aangevallen of misbruikt. Om echte verandering te bewerkstelligen, moet het lichaam leren dat het gevaar is geweken en dat het mag leven in de realiteit van het heden.”
Deel 2
Deel 2 gaat dieper in op de neurowetenschap en de manieren waarop brein en lichaam reageren op toxische stress en trauma en hoe mensen wel of niet in staat zijn grip te krijgen op hun traumatische ervaringen. Twee afbeeldingen en begeleidende verhalen laten dit op opmerkelijke wijze zien, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Het eerste verhaal: kleine Noam was getuige van de aanval op het World Trade Center op 9/11. Hij zag het eerste vliegtuig crashen op de Twin Towers en zag hoe mensen hun dood tegemoet vielen. De volgende dag maakte hij een tekening van wat hij had gezien; in zijn tekening vielen de mensen echter niet hun dood tegemoet, maar landden ze op een trampoline (de zwarte cirkel net rechts van de deur). Van der Kolk legt uit dat Noam opgroeide in een liefdevol gezin; zijn verzorgers bleven rustig en waren responsief. Hoewel de gebeurtenis waarschijnlijk een vluchtreactie in Noam teweeg had gebracht, was hij, in de veiligheid van zijn thuissituatie, in staat om de hele gebeurtenis waarvan hij getuige was geweest, te verwerken.
Het tweede verhaal: Stan en Ute hadden, als stel, een vreselijk ongeluk in 1999. Drie maanden later hadden ze allebei last van flashbacks; ze waren gespannen, hypersensitief en snel geïrriteerd. Ze vroegen aan het team van Van der Kolk om een hersenscan. Stan’s brein liet zien dat hij het trauma keer op keer herbeleefde, waardoor hij begon te zweten en te trillen en waardoor zijn hart op hol sloeg. Ute’s scan was heel anders; deze liet zien dat iedere keer dat ze aan het ongeluk werd herinnerd, helemaal bevroor. Dit bracht Van der Kolk tot de overtuiging dat er sprake moest zijn van voorgaand, niet opgelost trauma, dat haar geconditioneerd had om te dissociëren.
Van der Kolk legt uit dat de hersenen van getraumatiseerde mensen moeite hebben om interne en externe prikkels goed te verwerken; ze zijn geneigd om bepaalde signalen als bedreigend te ervaren, hoewel het gevaar allang voorbij is.
Om de verbinding tussen lichaam en geest duidelijk te maken, noemt Van der Kolk twee beroemde wetenschappers: Charles Darwin en onze tijdgenoot Stephen Porges.
Darwin legde de reacties vast die veel dieren laten zien wanneer ze zich bedreigd voelen en zijn observaties maakten hem duidelijk dat wanneer een organisme in de overlevingsmodus verkeert, het geen ruimte heeft voor koestering en liefde. Hij legt dit prachtig uit, zoals het volgende citaat laat zien:
“Wanneer een organisme gevangen zit in de overlevingsmodus, richt het alle energie op het bevechten van onzichtbare vijanden, waardoor er geen ruimte overblijft voor koestering, zorgzaamheid, en liefde. Voor ons mensen betekent dit dat zo lang als de geest zichzelf verdedigt tegen onzichtbare aanvallen, de relatie met onze meest nabije dierbaren wordt bedreigd, evenals onze verbeeldingskracht en de vaardigheid om te plannen, te spelen en te leren en aandacht te hebben voor de behoeften van anderen.”
Vervolgens schetst hij de grote lijnen van de polyvagaaltheorie van Stephen Porges als een theorie die lichaam en geest verenigt en die de lichamelijke reactie van het lichaam op toxische stress en trauma kan verklaren.
Deel 3
In Deel 3 bestudeert Van der Kolk nauwkeurig de vroege levenservaringen en het belang voor kinderen om veilige hechtingsrelaties op te bouwen met de verzorgers. Wanneer kinderen daar niet in slagen, kan zich een vorm van onveilige hechting ontwikkelen. In het algemeen worden er drie vormen van onveilige hechting onderscheiden:
- vermijdend gehecht: wanneer de ouders/verzorgers in belangrijke mate emotioneel niet beschikbaar of niet responsief waren, waardoor het kind zich emotioneel afstandelijk en wantrouwig voelt;
- angstig/ambivalent gehecht: wanneer de ouders/verzorgers overbezorgd, inconsistent of onvoorspelbaar reageren en het kind grote stemmingswisselingen laat zien;
- gedesorganiseerd gehecht: wanneer de ouders/verzorgers een bron zijn van zowel geruststelling als angst, waardoor het kind een gebrek aan vertrouwen in zichzelf en anderen heeft en zich heel verward voelt.
In de rest van Deel 3 bespreekt Van der Kolk de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), het internationale handboek dat wordt gebruikt door werkers in de geestelijke gezondheidszorg om psychische stoornissen te diagnosticeren. Hij wijst op de problemen die zijn verbonden aan de praktijk om mensen een traumadiagnose te geven (die soms uitloopt op PTSD), zonder aandacht te schenken aan de onderliggende oorzaken van hun gezondheidsproblemen. Hij benoemt verder de trage vooruitgang die in medische settings wordt geboekt bij het herkennen van signalen of gedrag als een symptoom van trauma en met het vertalen van die signalen naar een traumagerelateerde diagnose. Bovendien bespreekt hij de resultaten van onderzoeken op het gebied van ACE’s en hoe deze het bewijs leveren voor een veel grotere, verborgen epidemie van ontwikkelingstrauma dat, ondanks de grote omvang, nog steeds niet wordt geclassificeerd als een gezondheidsrisico en waarvoor geen formele behandelingen bestaan.
Volgende week zullen we kijken naar Deel 4 en 5 en een korte analyse geven van het totale boek.