Afgelopen week spraken we in detail over diverse aspecten die Henriëtte als de essentie van haar werk ziet. Daarmee is voor haar onlosmakelijk het belang verbonden van een kindertijd waarin baby’s en jonge kinderen enerzijds heerlijk klein en speels mogen zijn en waarin anderzijds niet alle ingewikkelde of moeilijke dingen van ze worden weggehouden, omdat het meemaken en begrijpen van heftige gebeurtenissen je voorbereidt op wat het leven zal brengen. “Ik zie nog geregeld dat er bijvoorbeeld weinig of niet wordt gepraat over zieke familieleden, over wat dat betekent voor betrokkenen. Er kan veel leed zijn in het leven en ik denk dan vaak: ‘Ga het maar aan!’ Laat een kind daar niet met een grote boog omheen lopen, maar laat ze er dwars doorheen gaan, uiteraard wél met ondersteuning van stabiele volwassenen. Daar hoef je niet rijk of hoogopgeleid voor te zijn, als het er allemaal maar mag zijn. Het lijkt soms alsof in onze samenleving altijd alles goed moet gaan. Ik spreek met mensen die in de rouw zijn en die aangeven dat ze er in de maatschappij niet mee terecht kunnen. Na drie maanden moet je ‘gewoon’ weer door en ik herken dat wel – het mag blijkbaar alleen maar goed gaan met ons.”
Ik vraag haar of hier het begrip ‘toxic positivity’ naar haar idee een rol speelt, een vorm van overmatig positief zijn waarmee verdrietige of moeilijke ervaringen van anderen worden geminimaliseerd of ongeldig worden verklaard.
Henriëtte: “Ja, ik denk dat we met z’n allen vaak wat te positief doen; misschien is alles rondom de lockdown interessant in deze context. Het is nu legitiem om te zeggen dat het niet zo goed gaat of dat je dingen moeilijk vindt.”

Hierop aansluitend spreken we ook over toxische stress, een vorm die kan voortvloeien uit chronische stress. Ze vertelt dat ze het werk van Peter Levine gebruikt om via lichaamsoefeningen de stress letterlijk te lijf te gaan en dat ze is begonnen in het boek van Stephen Porges over de polyvagaaltheorie: “Een cliënt van mij sprak daarover en die vindt het geweldig dat we nu op basis van die theorie oefeningen doen.” De polyvagaaltheorie legt uit hoe belangrijk het voor het parasympatische deel van ons autonome zenuwstelsel is dat we ons werkelijk veilig voelen. “Als ik uitleg aan mensen dat de effecten die ze voelen als gevolg van hun onveiligheidsbeleving puur biologisch zijn, dan lucht dat vaak erg op. Velen krijgen te horen dat ze raar zijn of dat ze van alles fout doen, als ze er maar niet in slagen om met meer rust door het leven te gaan.”
We komen terug op een eerder zijweggetje over de invloed van overlevingsstrategieën uit de kindertijd, hoe die aanvankelijk behulpzaam zijn om overeind te blijven, maar op termijn disruptief en soms zelfs zelfdestructief worden: mensen verliezen door psychologisch trauma of ACEs vaak de verbinding met zichzelf en ervaren een diepe verdeeldheid in zichzelf. Ik stip het idee aan van verlies van authenticiteit als gevolg van die verloren verbinding. “Hmmm… dat weet ik niet… ik vind dat veel mensen die ik zie, juist een heel eigen karakter hebben, maar ze zijn heel wankel en heel stevig, stevig in hun wankelheid. Dat is het dubbele… er zit in de kwetsbaarheid van het trauma evenzogoed veel kracht. Mensen kunnen zichzelf zo kwijt zijn… ze raken verstrikt in hun geschiedenis en weten niet meer waar hun wortels liggen, waar ze vandaan komen. Alles wat er is gebeurd, is één grote kluwen geworden, die we dan samen proberen te ontrafelen.”
Ik luister zorgvuldig en heb het gevoel dat we over het thema ‘authenticiteit’ een beetje langs elkaar heen praten. Ik leg uit dat trauma-expert Gabor Maté in deze context praat over de samenhang tussen de aangeboren drang tot verbinding aan de ene kant en de behoefte aan zelfexpressie aan de andere: hechting versus authenticiteit. Zijn stelling is dat wanneer een kind het gevoel heeft de unieke eigenheid niet te kunnen laten zien, omdat die op de één of andere manier niet past bij waar de ouders zich comfortabel bij voelen, die eigenheid dan het onderspit delft ten gunste van de hechtingsrelatie. Een kind kan zonder de ouders immers niet overleven, dus dan lijkt er maar één uitweg: de authenticiteit onderdrukken en minder gezien worden (zoals vorige week besproken), minder enthousiasme tonen, minder aandacht besteden aan de eigen belangstellingsgebieden of ontwikkeling, alles om te zorgen dat de hechtingsrelatie niet (verder) wordt verstoord.

Haar gezicht licht op: “Aaaah, ja! Zó uitgelegd snap ik het! Dat verklaart ook de loyaliteit aan ouders ondanks incestervaringen, bijvoorbeeld… dan blijf je in ieder geval gehecht. Wow, dit is mooi!” Ik herken haar gretigheid, want ik had zelf ook zo’n gevoel toen ik las over het belang van prosociaal gedrag, zoals beschreven door antropoloog Sarah Blaffer Hrdy. We zijn als mens zó gericht op hechting en verbinding, dat we niet slechts afwachten, maar als baby al actief op zoek gaan naar contact: hoe leuker men ons vindt, hoe groter onze overlevingskansen. Blaffer zegt dan ook, net als bijvoorbeeld Frans de Waal en Rutger Bregman (twee auteurs die over empathie-onderzoek schrijven), dat het idee van aangeboren egoïsme een mythe is. Het probleem is echt dat het moeilijk is prosociaal te blijven wanneer je continue op je hoede bent vanuit de ervaring dat je vroeg of laat weer wordt ‘uitgespuugd’, zoals we ook vorige week bespraken. Het sympatische ‘fight-or-flight’-systeem krijgt dan de overhand en dat gaat ten koste van het normale functioneren van het parasympatische ‘tend-and-befriend’- of ‘calm-and-connect’-systeem dat ons weer tot rust brengt. Die laatste twee, met het oxytocinehormoon als één van de hoofdrolspelers, staan momenteel erg onder druk, omdat velen maar minimaal positieve sociale interactie ervaren. Daardoor houden we hoge niveaus stresshormonen, met korte lontjes en gebrek aan geduld tot gevolg. Positieve interactie is dus ook in de kindertijd cruciaal. Soms moet een kind daarvoor de authenticiteit op een lager pitje zetten; het kan niet (zonder ernstige gevolgen) weg uit het gezinssysteem en moet er daarbinnen het beste van maken. Als je voor de liefde van je moeder een beetje ‘onzichtbaar’ moet zijn, dan kan dat de beste manier lijken om te overleven. Na de eerste 1000 dagen kan dergelijk gedrag er al stevig in zitten – een heel verdrietige situatie met grote gevolgen voor de lange termijn.
Henriëtte heeft aandachtig zitten luisteren: “Echt, dit is prachtig. Dit kan ik naar mijn cliënten ook goed uitleggen; dan zijn we eigenlijk ook weer terug bij de eerder besproken psycho-educatie. Ik denk namelijk dat dat de toekomst wordt, veel meer aandacht voor het parasympatische systeem: hoe kun je dat deel van het zenuwstelsel activeren en wat is daarvoor nodig? Dat gaat ook over leefstijl en leuke dingen doen. Zo ben ik een moestuin gestart en daarmee heb ik al een aantal cliënten kunnen inspireren: ze halen veel energie uit hun eigen moestuintje!”

We moeten allebei erg lachen als ik zeg dat haar opmerking me wéér ergens aan doet denken: “Niet wéér een boek, toch?!” Het is heerlijk hoe we met onze woorden elkaar over en weer uitlokken tot verdere gedachten. Deze keer komt het begrip ‘salutogenese’ bovendrijven. Deze benadering vraagt naar de oorsprong van gezondheid, leidend tot heel andere vervolgstappen dan de in de westerse geneeskunde meer gangbare pathogenese (de vraag naar de oorsprong van ziekte). Salutogenese is prospectief (kijkt vooruit – hoe gaan we dit handhaven?) en proactief (wat is er nodig om gezond te blijven?) en zoekt vanuit vertrouwen naar de goede dingen van het leven. Pathogenese is meer retrospectief (kijkt terug – hoe is dit probleem ontstaan?) en reactief (wat gaan we eraan doen om het probleem op te lossen?) en streeft naar vermijding (van risicofactoren). De grondlegger van het concept, Aaron Antonovsky, omschreef het zo: ‘Pathogenese ziet het leven als een rivier vol risico’s waarin je niet moet terechtkomen. Deze visie richt zich op preventie (niet erin vallen) en behandeling (niet kopje onder gaan en verdrinken). Salutogenese zegt echter dat we altijd allemaal in de rivier zijn, want er kan ons altijd van alles overkomen. Wat we moeten doen…? Leren zwemmen!’
Henriëtte lacht breed: “Als je me nú zou vragen wat de essentie is van mijn werk, dan zou ik zeggen: samen leren zwemmen… en soms misschien als cheerleader op de wal staan ter aanmoediging!” Veel mensen kunnen wel wat positieve aanmoediging gebruiken, zegt ze. “Velen zijn zó eenzaam; er is veel pijn en mensen zijn vaak heel beschuldigend en bestraffend naar zichzelf toe. Vaak hadden ze een moeilijke plaats of rol in het gezin van herkomst en ze hebben dikwijls klachten waarvan je denkt: ‘Als ook maar íemand dit verhaal goed had gevolgd, dan was duidelijk geweest dat dit niet normaal is en dat er veel meer achter zit. Tijdelijke blindheid, zomaar ineens stotteren, planten uit potten rukken… van zulke dingen mogen we niet uit handelingsverlegenheid blijven wegkijken. Die moeten we nader onderzoeken. Daarbij is dan natuurlijk de vraag: ‘Hoe benader je ouders waarvan je de indruk hebt dat ze niet zo lekker veilig hun kinderen opvoeden?’ Dat is moeilijk, want ook daar heeft puur bestraffend optreden helemaal geen zin.

Ik vraag welke beleidsmatige veranderingen er volgens haar nodig zijn en welke aanknopingspunten ze ziet. “Ik denk dat de toegenomen aandacht voor psychotrauma een positief punt is. Het mag worden genoemd. Ik realiseer me dat ik soms misschien in een bubbel zit en denk dat je boeken en uitzendingen hierover echt niet meer kunt ontlopen en dat iedereen het al snapt… zo overduidelijk zal het allemaal vermoedelijk nog niet altijd zijn, maar ik zie zeker vooruitgang. Er valt veel kennis te brengen, maar ik raak ook nooit klaar met ‘halen’, want er blijft altijd zoveel te leren! Ik blijf nieuwsgierig, naar meer kennis, maar ook naar de mensen die ik zie. Dan komt het aan op pure aandacht. En het belangrijkste is dan om die aandacht zonder oordeel te geven. Mensen zijn vaak zelf al vol oordeel over zichzelf en als jij als professional niet oordeelt, kunnen ze zelf ook met meer compassie en minder oordelend kijken naar hun eigen geschiedenis en die leren begrijpen.”
We zijn inmiddels een paar weken verder. We hebben per mail en telefoon contact gehad over de blogteksten en kijken met veel genoegen terug op ons gesprek. Binnenkort zal ik Henriëtte opzoeken en een collega van haar interviewen voor nog meer mooie verhalen!
Een paar dagen na Henriëttes bezoek lag Stephen Porges bij mij op tafel, een tip van haar en één van de titels die al heel lang op mijn leeslijstje stonden. Ik ben er inmiddels in begonnen en zal er binnenkort eens een blog aan wijden!